Maestro van het lederen monster

 

ZESTIG

Een half jaar geleden zou zo’n kop nog geen enkele associatie oproepen. Nu is het onmiddellijk duidelijk. Behoudens Beatrix is er geen Nederlander wiens verjaardag zo nationaal en uitgebreid gevierd wordt als die van Johan Cruijff.
       Of je nu van voetbal houdt of niet, of je een JC-adept bent of volkomen onverschillig tegenover hem staat: slechts een wolfskind, verborgen gehouden in de bossen van de Veluwe zou ontkomen aan de exorbitante aandacht voor onze beroemdste nog levende Nederlander. Die als enige ook nog nooit door lijfwachten wordt vergezeld. De naar de absolute voetbalmacht hunkerende AZ-praeses Scheringa laat zich dagelijks door twee stoere jongens omringen. Om maar iemand te noemen.

Zelf heb ik Cruijff tweemaal ontmoet. Zie daarover mijn bijdrage in het boek Mijn Johan Cruijff (uitgave Thomas Rap). En met zekere regelmaat ontwaar ik hem bij Ajax. En altijd valt op hoe klein van stuk, maar ook hoe gewoon en hoe ontspannen hij is. Bodyguards zouden een vlag op een modderschuit zijn!
      Die zou hij wellicht meer nodig gehad hebben toen hij als maestro van het toen nog ‘lederen monster’ op het hoogtepunt van zijn roem verkeerde. Tijdens de première van Nummer 14, de documentaire van Maarten de Vos over hem, werd er heftig tegen Cruijff gedemonstreerd. Want door velen – ook door voetballiefhebbers – werd hij gezien als een geldwolf.

Het kan verkeren. Want dat beeld is volkomen gekanteld. Johan is nu het voorbeeld van mecenaat. Hij is een weldoener bij uitstek en professie. Hij is een soort Ghandi geworden. En dat verklaart wellicht ook z’n enorme populariteit onder brede lagen van de bevolking, multicultureel en multi-etnisch. Zo’n man heeft geen lijfwachten nodig. Die kent de bescherming van de onkwetsbaarheid.
      Wereldberoemd, alom aanbeden, beschouwd als el salvador, de verlosser (de Friezen noemden Domela Nieuwenhuis ùs verlosser) en dat zonder enig schooldiploma. Dat hebben verlossers ook niet nodig.
      Na de lagere Groen van Prinsterer school ging het iele, broodmagere ventje naar de Frankendaal-Ulo, maar meer dan twee klassen doorliep hij niet. Zonder diploma ging hij eraf om bij Perry van de Kar aan de Amsterdamse Ceintuurbaan een beetje winkelbediende te spelen.

In die tijd liepen er in Betondorp nog twee zeer grote talenten rond: Gerrie Splinter en Wim van Laar. De kleine Johan (Jopie) vond z’n leeftijdgenootjes zelfs beter. Zeker Wim van Laar.
      Hun roem is echter beperkt gebleven tot de trapveldjes rond de Akkerstraat, Weidestraat en Veeteeltstraat van Betondorp. Gerrie heeft nog het genoegen gesmaakt van een jeugdlidmaatschap van Ajax. Maar Wim van Laar heeft zelfs het rood-witte shirt nooit om de jonge leden gehad. Wims vader was niet alleen politieagent, maar ook streng christelijk. De kleine Wim mocht wel van Ajax, maar niet van vader het rood-wit dragen. Op z’n achttiende ging hij als nog naar Ajax. Maar dat was te laat. Verder dan een blauwe maandag bij Helmond Sport kwam hij in het profvoetbal niet.

En wat zegt hij in het met veel tam tam uitgebrachte grote dikke witte boek over Johan – overigens slordig samengesteld en voorzien van hinderlijke fouten - :

      “Na de Groen van Prinstererschool ging ik naar de christelijke ulo………Maar Johan ging naar de Frankendaal-ulo…….We kennen allemaal het verhaal hoe het daar met hem gegaan is. Het is nooit wat geworden….”

Het is nooit wat geworden! Ach, misschien is Wim van Laar groot geworden op heel ander terrein en ook gelukkig en een weldoener van formaat. Alleen we weten het niet, het komt niet in de krant. Heeft misschien wel een geweldige zestigste verjaardag. En heeft toch maar mooi met de grootste voetballer aller tijden gespeeld!