(Ontvangen van Theo Uittenbogaard)

 1

Het was in die dagen waarin de passaatwind soms minutenlang als enig geluidmakend element vrij spel heeft om over het eiland te trekken en zijn geluidskrachten niet hoeft te meten met die van auto’s en motoren, en zelfs elke troepiaal of kleine papagaai tot zwijgen lijkt te zijn gekomen, alsof iedereen en alles op Curaçao de adem wenst in te houden, bezorgd om wat nog komen kan en nu wellicht al verscholen ligt in die wind, die dartelende, verkoelende maar onstuimige wind, boodschapper van een ons nog onbekende tijd – in die dagen was het, dat Carlos en Neeltje bij mij langskwamen om een pakket te bezorgen waarnaar ik zeer had uitgezien en waarbij ik blij was dat zij persoonlijk de moeite namen om het mij te komen brengen, zodat we elkaar weer eens in het echt konden zien – bijna op de kop af twee maanden na onze laatste ontmoeting, bij de toen nog toegestane opening van een expositie in het Curaçaosch Museum waarbij misschien wel vijftig anderen ook aanwezig waren geweest – en niet alleen elkaar konden zien maar ook konden bijpraten, want er was ondanks de stilte op het eiland toch van alles gebeurd, goed en minder goed en ook wel ronduit slecht, maar zelfs als er helemaal niets bijzonders zou zijn gebeurd, was het nóg goed om elkaar weer op ons gemak te ontmoeten aan het einde van die zonnige zaterdagochtend, om te kunnen lachen terwijl we gedrieën over de veranda en door mijn huis slenterden, ik koffie zette voor Neeltje en een glas cola inschonk voor Carlos, de schilder Carlos Blaaker, de man die zijn hoed draagt zoals een ander zijn bril, als het eerste namelijk wat je ’s ochtends opzet en het laatste wat je afdoet voordat je in bed stapt (hoewel ik niet kan uitsluiten dat hij ook ’s nachts zijn hoed nog draagt, wie weet op speciaal verzoek van Neeltje, als zij dat nummer van Joe Cocker voor hem zingt, dat van ‘You can leave your hat on’, want het is waar, zelfs in de Caribische Zee is hij met hoed op gezien), die Carlos die eerder dit jaar had gewerkt aan een groot en fraai doek in olieverf, aan Vrouw met beschermengelen, dat in het museum door weinig mensen was gezien, omdat ook deze ruimte op last van de gezondheidsautoriteiten had moeten sluiten, maar dat nu zijn plek bij mij aan de muur zou vinden, waar hopelijk de komende jaren ook veel anderen het zouden kunnen bewonderen, en dat alleen al maakte ons drieën vrolijk op die zaterdagochtend, blij omdat het ooit allemaal weer beter zou gaan en dus namen we de tijd, de koffie, de cola, en ikzelf een glas water, om over ándere dingen te spreken, over de krant bijvoorbeeld en niet enkel die honderdjarige de Volkskrant, maar ook de kranten waarmee Carlos in Suriname groot was geworden, zoals De West en later natuurlijk De Ware Tijd, maar dat niet alleen, over zo veel dingen spraken we, en natuurlijk veel over doeken en boeken en over de altijd verbazingwekkende schoonheid die het leven soms te zien gaf, en we gingen zitten aan de houten tafel op de veranda en we praatten en we praatten, totdat zij weer vertrokken en wij naar elkaar zwaaiden.

2

En het c-woord was niet één keer gevallen.


(Kees Broere, De Volkskrant, 23 apr 2021)