De blinde krantenverkoper van Parijs

J.J.Slauerhoff was een ‘’leven lang’’ zeer gecharmeerd van het werk van Rainer Maria Rilke (Praag 1875) . Hij hield van zijn gedichten en las ze vooral in zijn laatste levensjaren heel intensief. In 1925 schreef Slauerhoff zijn gedicht De Krantenverkooper (Rue Dauphine) , duidelijk geïnspireerd door Rilkes enige roman Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge uit 1910.
     
Hierin treft hoofdpersoon en Rilkes alter ego Malte een blinde krantenverkoper in de Parijse Jardin du Luxembourg. Hij durft hem niet aan te spreken.
De krantenverkoper van Slauerhoff gaat door de Rue Dauphine, een drukke straat in het centrum van Parijs, die loopt van de Rue Mazarine naar Le Pont Neuf.

          


Van J.J. Slauerhoff

De krantenverkooper
(Rue Dauphine)

Als sterren, welker zon tot mist verging,
Een nauwe en reeds niet meer ronde baan
Tusschen der andre glansrijke onderling
Gesloten schittring blindlings begaan,

Doolde hij nog een tijdlang in de koude
Verlatenheid van oorsprongloos bestaan
Vervallend voort, te moe om op te houden.

Een eendre ronde nam hij steeds in acht:
Een park, drie straten en een boulevard.
Lang strekte de omloopstijd van ’s middags naar
De vage uren achter middernacht.

’n Stervende lichtstraal leek zijn roep: ‘’La Presse!”
Hij had nooit meer dan enkele voorradig.
De Heilige Maagd, een draaglijke maîtresse
Waren hem even ver en ongenadig.

’s Nachts werd zijn ‘’Troisième Ėdition’’
Weer iedren keer ontmoedigder volbracht;
De tusschenpoos steeds angstiger afgewacht,
Of hij de volgende verheffen kon;
Zoo zwaar, zoo zwaar, zoo zwaar bonsde zijn klacht
Tegen ’t bestaan van warmte, vreugde, zon.

God, dit zijn dus uw martlende vermaken!
Daarom zal ‘k zonder U mij wel vergeven
De enkele frivole woorden hier geschreven
Die van mijn dof gedicht de wil verzaken.

God, daaraan hebt Gij dus u welgevallen!
Geef mij de zonnen en de sterrenbeelden
Dan zal ik ze te pletter laten vallen
Volhoudende dat Gij ’t lichtzinnigst speelde

De grote Slauerhoff-kenner Kees Lekkerkerker vraagt zich in zijn voorwoord van de gedichtenbundel ‘’Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’’ af waar die God zo ineens vandaan komt.
     
Hij schijft: ‘’In welk gedicht van welke andere dichter wordt God uitgedaagd als in het vers over die Parijse krantenverkoper?”

Hieronder een passage van de ontmoeting tussen Malte en de blinde Zeitungsverkȁufer uit de roman van Rilke:

In meiner Feigheit, nicht hinzusehen, brachte ich es so weit, daß das Bild dieses Mannes sich schließlich oft auch ohne Anlaß stark und schmerzhaft in mir zusammenzog zu so hartem Elend (…) daß ich mich entschloß (…) sofort aufmerksam an ihm vorbeizugehen.

 

Klik HIER voor alle Zoekpoezie