Een opgezette Roerdomp
Ik moest laatst mijn kleinzoon Jip ophalen bij een vriendje, die woont aan de Jacob van Lennepkade in Amsterdam.
Die panden staan aan het Van Lennepkanaal, een gracht in Oud-West halverwege Overtoom en Kinkerstraat.
Op de terugweg zeurde er iets in mijn kop. Ooit had ik een gedicht gelezen, waarin dat kanaal een voorname rol speelde.
Het heeft even geduurd, maar ik heb ’t gevonden. Het gaat over een veertje en een opgezette roerdomp.
Van Jan Kuijper
Botaurus Stellaris
De sloot werd breder, ik was op een meer.
Riet om mij heen. Geen vogels. Hoogspanning.
In 't water zag ik hier en daar een kring
maar of ik nat werd weet ik nu niet meer.
Ik roeide. Op het water dreef een veer.
Het was een onmiskenbare aanwijzing.
Een bruine veer. In deze omgeving
leefde een vogel. 'k Wist - Ik weet het weer.
Ik weet dat het de roerdomp is geweest.
Eens heb ik hem gezien, al was hij dood.
Hij lag op 't ijs in 't Van Lennepkanaal
na vele jaren in een schoollokaal.Ik heb hem teruggezien, ik heb gevreesd
dat ik hem zien zou, in mijn kleine boot.
Het sonnet van Jan Kuijper (Amsterdam 1947) is opgenomen in de bundel Oogleden uit 1977.
Een roerdomp is een vogel met een bruine schutkleur, die graag in rietvelden verblijft. Een zogeheten rietreiger.
Op de site van DBNL (De Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren) vond ik een uitvoerig vraaggesprek met Jan Kuijper, waarin aandacht wordt besteed aan dit sonnet. Interviewer is Tom van Deel, een collega-dichter en geen journalist zoals uit de vraagstelling blijkt.
Een fragment:
Van Deel: interpreteer het gedicht eens. K: Er is een ikfiguur, die droomt dat hij in een roeiboot zit, die vaart in een sloot met riet aan beide zijden. Die sloot wordt breder en hij komt in een soort poel terecht. Er is hoogspanning. Dat kun je zowel psychologisch als letterlijk opvatten. Er zijn geen vogels... Maar wel drijft er een veer op het water. Daar knoopt de dromende ik de conclusie aan vast dat er een vogel is in de buurt en hij vraagt zich af welke vogel. Dan wordt hij wakker en hij beseft dat hij over de roerdomp heeft gedroomd, ook al wist hij dat tijdens zijn droom nog niet. Over de roerdomp namelijk, die hij tijdens zijn jeugd op het ijs in een Amsterdamse gracht heeft zien liggen. Een roerdomp die helemaal geen doodgevroren roerdomp was, maar een opgezette, afkomstig uit de natuurlijke-historiekast van een of andere lagere school. Misschien heeft deze roerdomp destijds op het ijs enige schrik aangejaagd, dat is niet zeker, maar in de droom is hij duidelijk tot iets angstaanjagends geworden en de wakkere ik neemt, terugkijkend op zijn droom, aan dat het inderdaad een soort vrees was die hem belette die roerdomp ook werkelijk in zijn droom te zien. Die roerdomp tegenover de ik in z'n kleine boot, wordt dan tot een soort symbool van iets, dat ik nu maar beter geen naam kan geven, anders wordt het al te banaal. Doe het voor de gelegenheid maar wel. Nou, laten we het noemen ‘het Andere’, zoals in Willem Mertens' levensspiegel. Waarom geef je het liever geen naam? Vind je het soms een beetje sneu voor de formulering die je er in dit vers nu eenmaal voor gevonden hebt? Natuurlijk. Als ik nou zeg: die roerdomp dat is Magere Hein... Ook alweer beeldspraak. ...dan is toch eigenlijk de jeu eraf. Vooral ook omdat het niet helemaal waar is.
Klik HIER voor alle ZoekPoëzie
|
|
|
|