Kwattarepen van een eersterangsraté

Slauerhoff was een groot dichter. Hij was niet alleen dichter; hij was ook scheepsarts en reisde de hele wereld over.
      Vrijwel nergens kwam hij tot rust.
Daar schreef hij over. Romans, novelles maar bovenal gedichten. Zelden werd hij in zijn poëzie persoonlijk.

Dus: Wat bezielde Slauerhoff toen hij zijn hekeldicht ‘Benard advies’ schreef.
     
En wie oh wie is eigenlijk Schotman?

Eerst het sonnet:

Van J.J. Slauerhoff

Benard advies

Gij heren der critiek, schrijft nimmer over Schotman,

‘t Is naar voor hem, voor u, voor allebei

En als ge ‘t doet, dan liever op een lei,

Zodat het uitgewist of nog kapot kan.

 

Maar in de kranten komt er altijd mot van;

Ik deed het toch, zodat ik nu nog lij’

Onder ‘t gevolg: er gaat geen dag voorbij

Zonder een brief, een langen brief, van Schotman

 

Zijn werk is zwaar, zijn briefwerk nog veel zwaarder;

‘k Woon ver van ‘t dorp, de oude brievengaarder

Torst iedren dag een onheilzwangre tas,

 

Omdat ik ‘t waagde eens den spot te drijven.

-Maar kwam ooit een er toe zijn lof te schrijven,

Hulppostbesteller werd heel ‘t mensenras.


Afrekening

Zo!
      Vanwaar deze persoonlijke afrekening?

 Johan W. Schotman was een arts die van 1921 tot 1927 in China werkte.
      Hij schreef daar verhalen over; onder meer de trilogie Het vermolmde Boeddhabeeld, Het pulverend land der eeuwen en Dans der demonen. Omdat Slauerhoff als scheepsarts diverse malen in China was geweest en daar uitvoerig over had geschreven, voelden de beide medici-schrijvers een soort lotsverbondenheid.
     
Zij ontmoetten elkaar voor ‘t eerst in Santpoort, waar Schotman werkte bij een Provinciaal Ziekenhuis.
Bij die gelegenheid maakte Schotman een paar kritische kanttekeningen over Slauerhoff’’s bundel vrije en bewerkte Chinese gedichten.
      Schotman vond ze ’onregelmatig en stroef’ en er zat volgens hem ’iets stotends en amechtigs ’ in.
Schotman zou later verklaren dat hier al een soort tweespalt ontstond, omdat Slauerhoff volgens hem geprikkeld raakte.


Die eerste jaren was er overigens van tweespalt geen sprake.
      Beide artsen ontmoetten elkaar regelmatig en hadden een levendige correspondentie.
Iets later verleende Slauerhoff volgens zijn biograaf Wim Hazeu een dienst aan Schotman.
      Hij stelde Cloisonné samen, een bloemlezing van Schotmans Chinese gedichten. Maar toen Slauerhoff voorstelde om een inleiding te schrijven, wees Schotman dat merkwaardig genoeg van de hand.
     
Toen de bundel uitkwam, verscheen een kritiek van Slauerhoff in de Nieuwe Arnhemsche Courant. Geen malse kritiek.
Slauerhoff repte ondermeer over:

      ‘strophen als buikige vazen’ en over kwatrijnen, die hij vergeleek met Kwatta-repen.

      ‘Niet alleen om den naam. Maar ook om het formaat, de hardheid en de goedkoopte’.


Boos

Johan W. Schotman werd woedend en schreef een brief aan de directie van de krant.
     
Slauerhoff werd hiervan op de hoogte gesteld, adviseerde om de reactie van Schotman te publiceren en merkte op dat vriendschap in vijandschap verandert als er geen prijzende kritieken geschreven worden.
     
Hierna kwam het niet meer goed. Schotman bleef zijn verbittering uitdragen.
Dit ergerde Slauerhoff kennelijk zo, dat hij in 1931 in Forum zijn spotdicht ‘Benard advies’ publiceerde.
     
Ook dit was weer aanleiding voor Schotman om te reageren en Slauerhoff van repliek te dienen.
Dit maal in de Nederlandsche Bibliographie.

 

Forum

Slauerhoff kreeg steun van Eddy du Perron , die in een volgende aflevering van Forum de vloer aanveegde met Schotman.
     
‘Het spijt me voor hem, wanneer Slauerhoff zijn verzen niet meesterlijk vindt, ik wil mij zelfs over mijn slechte smaak verontschuldigen wanneer ik hieraan toevoeg, dat Slauerhoff’s oordeel mij buitengewoon zacht voorkomt’.

En:
      ‘Wij blijven de knollen, en de puil-ogen van de verkoper die er zoveel op lijken, versmaden; que voulez-vous, cher docteur?; het is een geval van konstituele afkeer’.

‘Toch wil ik één ding betreuren voor wij als goede vrienden scheiden: dat een tijdschrift waarin u ’de uwen’ groeperen kunt, niet wat sneller tot stand komt.
      Het zou het karakter van uw aanvallen althans kunnen veredelen en er niet de ernst aan geven, die de wrok kenmerkt van de diep-misdeelden. U noemt mij in uw stuk , zij ’t met het adjectief ’handig’ ervoor, een allesdurver.
      Er zijn dingen die ik inderdaad zo handig zou zijn niet te durven. De armzaligheid bijvoorbeeld zich in een explosie van machteloze woede, van een vierderangs-lettré uit te kleden tot een eersterangsraté ’.