‘Mikä  ihmeen uussuomalainen’  

 

Wisselende landschappen

De douche was blauw, dat herinner ik me van de woning het eerst. Blauw en behoorlijk groot. Al het andere –keuken, woonkamer, balkon- was klein, maar niet te klein. Behalve dan het bed, waarin slechts plaats was voor anderhalve mens. In de woonkamer stond een enorme tv, waarmee ik kabel kon kijken. Ik huurde de woning van iemand die informatietechnologie ging studeren, zoals zovelen in de zomer van 2000. ’n Klein, pittig kereltje dat in zijn geboorteplaats Toijala de zomer ging doorbrengen.

Mijn eigen ambities in de IT waren niet te hoog gegrepen. Ik deed geen cursus Java of CID teneinde in een fors betaald baantje terecht te komen maar maakte me in het Hyperlaboratorium van de universiteit van Tampere bekend met de basisvaardigheden van het webdesign. De scholing werd betaald door het arbeidsbureau in Toijala en duurde drie maanden, vijf dagen per week.

Het Hyperlaboratorium lag pal naast of zeg maar eigenlijk in de grootste koophel van Tampere, Tullintori. Tijdens de pauzes zat ik met een aantal studiegenoten in Viiala Leipomo, waar volgens hen `s werelds beste koffie werd geschonken. De ene was een bebrilde veertiger die op de eerste dag van de cursus op de vraag van de docent: ”Waarin acht je jezelf goed?“ antwoordde: „Nou ja, misschien in het lopen van cursussen...“ De ander was een beetje jonger dan wij.

Van de vrouwelijke cursisten woonde er eentje bij mij in de buurt. Ik zat op een ochtend naast haar in de bus. `n Kleine, donkerharige vrouw ergens tussen de twintig en de dertig die een tevreden glimlach met zich meevoerde. Een andere keer zag ik haar door mijn straat wandelen, een meisje op haar buik. Ze leek gelukkig.

Ik zat niet vaak in de bus. Het was zomer. Zomer in Finland. Ik stond ’s morgens om zes uur op en ging om half zeven de deur uit voor de lange wandeling naar het centrum. ’s Middags onderbrak ik dezelfde wandeling terug om inkopen te doen, ’s avonds schreef ik op mijn laptop en keek tv.

                                                                                           

TAMPERE

Eind augustus kwam Maria op bezoek. Ik haalde haar op een vrijdag van de luchthaven Helsinki-Vantaa. Tijdens de busreis naar Tampere vroeg ze me hoe lang ik in Finland wilde blijven en ik antwoordde: ”Ik wil hier misschien niet sterven. Want ik vind het belangrijk dat ik door mijn beste vrienden wordt begraven.”

’s Avonds wachtten we in Tampere op de aansluitende bus en zei ze: “Ongelooflijk dat we elkaar hier nog es treffen.“ Voor het inslapen zei ik: ”Vandaag is de sterfdag van oom Pierre. Dat is alweer negentien jaar geleden.” Zij reageerde: ”Fijn dat je je dat herinnert.“

Ik werd de volgende ochtend wakker omdat de zon in mijn ogen scheen. Ik keek lang naar Maria. In mijn bed aan het andere einde van de kamer sliep ze op haar rug. Haar hoofd draaide onrustig heen en weer en ze snurkte. ”Had je een nachtmerrie?”, vroeg ik haar toen ze uiteindelijk haar ogen opsloeg. Maar ze herinnerde zich niets. Ik had een ontbijt klaar toen ze naar de keuken kwam. Het was een wolkenloze dag. ”Prachtig weer om alle kerken van Tampere te bezoeken”, lachte ze. De zon kende geen genade: rond haar mond en ogen waren rimpels zichtbaar.

De ochtend ging voorbij met het zoeken van de enige katholieke kerk van Tampere. Ik wist zelf niet dat er eentje bestond maar Maria had thuis in het internet de zaak al terdege onderzocht. „Daar is ’ie!”, riep ze vrolijk ’in het centrum van de stad’ en wees me op een gebouw aan de andere kant van de straat. Eerst hield ik de betonkolos voor een zwembad of bibliotheek. Maar toen zag ook ik het grote kruis op het dak. ”Nu weet ik al wat ik maandag ga doen”, sprak Maria toen we uit de kerk terugkwamen in het zonnebad. ”Ik ga hier naar de vroegmis en naar de Vespers!”

Tegen de avond wachtten we op het begin van de Orthodoxe mis voor de Aleksanteri-kerk. Eind augustus daalde de nacht al weer sneller over de stad, de grote kerkklokken dreunden een sombere melodie. Ook Maria’s woorden kregen nu een melancholieke ondertoon. Ze vertelde hoe haar klooster er aan toe was geweest toen ze het na tien jaar had teruggezien. ”Ons Jezusbeeld was op de zolder gesmeten, samen met de dagboeken van Zuster Berendina.”

In mijn woning ging ze onder de douche. Ik zat op de sofa en wachtte. De wereld was stil. Toen ze de deur van de douche opende, had ze zich al aangekleed en heur haar gedroogd. Haar blauwe pyjama riep een beeld in me op van twintig jaar daarvoor. We waren met Kerstmis bij haar ouders. Haar vader keek televisie, haar moeder las in een damesblad. Ik wachtte op het moment dat Maria de kamer binnen zou komen in haar nieuwe, juist cadeau gekregen blauwe nachthemd.

Ze zette zich naast me op de rand van de sofa. Ik moest naar boven kijken. Haar lange, zwarte haar bedekte het enige licht in de kamer. De pyjama voegde zich om haar als een tweede huid. De wereld stond stil. Toen vroeg ze me om een boek uit haar koffer te halen en aan haar te geven. Het was een boek over “Winnie de Poe”. Zij glimlachte: “Lees je me een verhaaltje voor voor het slapengaan?”

                                                                                                
VIRRAT

De maandag daarop reisde ik naar het dorp Virrat. De gegevens die ik had gekregen van het arbeidsbureau in Toijala waren niet erg nauwkeurig. Ik zou in de plaatselijke volwassenenopleiding drie avonden per week deelnemen aan een IT-cursus. En ik kon de sleutels van een kamer halen bij de bank.

Toen ik aankwam was het nog redelijk warm maar later op de middag begon het kil te worden. Tegen die tijd was duidelijk, dat ik een kamer plus douche zou bewonen in een grote huurkazerne. Een eigen keuken had ik weliswaar niet maar aan de andere kant zag het ernaar uit dat ik de enige bewoner van het ding was.

Laat op de dinsdagavond keerde ik terug in Tampere. Mijn hart bonkte in mijn keel en ik was drijfnat van het zweet toen ik de deur van de woning opende. Een waanzinnig moment lang geloofde ik echt dat Maria die ochtend niet was vertrokken maar was gebleven en op mij wachtte.

Ze had schoongemaakt en een briefje achtergelaten op de tafel in de woonkamer: ”Ik ben twee keer naar de Vroegmis en één keer naar de Vespers geweest in de Pyhän Ristin-kerk. ’s Avonds heb ik tv gekeken totdat mijn ogen uit mijn hoofd rolden. Het is op de één of andere manier triest om jou hier in je eentje achter te laten.”

De volgende middag bracht ik mijn spullen naar de nieuwe woning en verkende Virrat. Het was slechts kort wandelen naar de volwassenenopleiding en naar de bezienswaardigheid van het dorp, de Toriseva-fjord. De september-zon nodigde nog uit om plaats te nemen op een bankje in het park en een boek te lezen in dit natuurschoon.

Later die middag ging ik de school bekijken. Ik schreef een e-mail aan Maria en liet mijn naam en e-mailadres achter bij de balie. Want de jongere studiegenoot uit Tampere, met wie ik drie maanden achtereen elke morgen koffie had zitten drinken, was ook naar Virrat verhuisd, naar dezelfde opleiding. Ik verwachtte natuurlijk dat hij kontakt wilde opnemen.

De eerste avond van de cursus ging op aan kennismaken. Doel van de 1-jarige opleiding was een beroepsdiploma. Maar mij werd al snel duidelijk dat het programma alleen maar uit programmeren zou bestaan. De cursusleider raadde me dan ook aan om terdege te overwegen of de scholing mij wel zou passen.

Na afloop liep ik op de gang van de school de kennis uit Tampere tegen het lijf. „Heb je mijn e-mailadres gekregen? Ik liet het voor je achter bij de balie.“ De ander wist echter duidelijk niet waarover ik het had. „Zit je hier op school?“ vroeg hij waarop ik hem kort uiteenzette wat de bedoeling was. Toen keek hij op zijn horloge en zei: „Nou, je vermaakt je waarschijnlijk best in Virrat. Ik wens je veel succes.“

                                                                                 
HUURKAZERNE

Er was dus geen keuken in de huurkazerne. `n Klein hok op mijn gang bevatte naast een ijskast alleen maar een wastafeltje en een kookplaatje. In het centrum van het dorp waren twee pizzeria’s. Ik besloot ze om de beurt te bezoeken. De ene ging al voor aanvang van de schoolavond dicht, naar de ander ging ik na afloop van de cursus. In beide was ik altijd de enige klant. In de eerste at ik en dronk ik koffie, in de tweede nam ik een paar glazen bier, om nadien te kunnen slapen. Want meteen die allereerste woensdagavond werd me duidelijk waarom ik de enige bewoner van het pand was.

Op de begane grond werd een disco gehouden. Elke week. Ik heb geen idee hoeveel van de plaatselijke jongeren aanwezig waren. Ik hoorde niet anders dan de muziek. Het kan zijn dat de gasten van de volwassenenopleiding kwamen. Het kan evengoed zijn dat er helemaal geen mensen waren. Muziek was er in elk geval. Zonder ophouden en keihard, tot vijf, soms wel zes uur in de morgen.

Alles in mijn kamer schudde, trilde, schokte en beefde. De vensters, de deuren van de klerenkast, mijn nachtkastje en de leeslamp op dat nachtkastje. Aanvankelijk probeerde ik tv te kijken totdat mijn betraande ogen de ondertiteling niet meer konden volgen. Ik ging midden in de nacht onder de douche maar ook dat hielp niet. Uiteindelijk sliep ik in maar werd weer wakker voordat de muziek opgehouden was.

Het werd snel herfst in Virrat. De cursus was wat mij betreft al na drie of vier keer voorbij. In overleg met het arbeidsbureau in Toijala had de cursusleider me toestemming gegeven om voorlopig gebruik te maken van de faciliteiten van de school. Ik zocht er in het internet naarstig naar een andere opleiding. En ik zond elke dag een e-mail aan Maria. Gemiddeld eens per week kreeg ik een kort antwoord.

Ik wachtte ook op de uitnodiging voor het huwelijksfeest van Jorma in Tampere. Hij had me verteld dat hij bijna tweehonderd gasten verwachtte en omdat hij al vijf jaar mijn columns voor de krant vertaalde, verwachtte ik erbij te horen. De grote dag ging echter voorbij zonder dat ik uit Tampere ook maar iets vernam. Ik belde hem een week erna. Het was een prachtige, zonnige dag geweest. `n Droom van een bruiloft. Hij had een Laps kostuum aangehad.

                                                                                                
RAUMA

Op een zonnige herfstdag kwam ik aan in Rauma. Ik  was nog nooit aan de Finse westkust geweest. Bij het busstation van het stadje werd ik opgewacht door een kamerverhuurster. Ik kreeg een kamer in een flatgebouw naast een scheepswerf. Vanuit de andere kant van het gebouw had je uitzicht op de Oostzee, uit mijn eigen raam keek ik op een klein plantsoen.

De kamer herbergde een tafel en een bed, keuken, toilet en ook de douche waren op de gang. Zowel op de deur van het toilet als op die van de douche ontbrak een slot. ’s Avonds kwam ik erachter waarom. Op de gang woonden alleen maar mannen. In de duisternis van oktober vulde zich de keuken met een raar slag mensen.

De kerels ontdeden zich niet van hun overalls en legden niet eens hun honkbalpetjes of ijsmutsen af maar zetten zonder omhaal hun opwarm-maaltijd in de microwave en hun pak melk op de tafel. De meeste van hen namen nog wel de moeite om een bord uit de vaatwasmachine te nemen maar eentje zag ook daartoe geen kans meer, kiepte zijn opgewarmde macaroni op de krant van de dag daarvoor en schepte die met ’n grote lepel naar binnen. Een ander redde het nog net om te eten en te drinken maar viel meteen daarna temidden van alle herrie zittend in slaap.

De mannen werkten op de werf of in de papierfabriek. Sommigen kenden elkaar waarschijnlijk van het werk en praatten met elkaar. Anderen evenwel zaten erbij alsof ze op de bus of trein wachtten, de blik gericht op de tv die bovenop de microwave stond, of op het raam, waarachter Rauma ronddreef in een oranjekleurige zee van lichtmasten en herfstregen.

Ik nam voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de hygiëne. Ik kon natuurlijk niet voorkomen dat ik naar de wc moest maar besloot zo weinig mogelijk gebruik van de douche te maken en wel zo vroeg mogelijk in de middag. Ook warm eten moest ik bereiden meteen nadat ik uit de school kwam, voordat de meute arriveerde.

                                                                                    
CORNFLAKES

Ik werd de volgende ochtend om vijf uur wakker. Tegelijk met de anderen. Uit het toilet klonk gevloek en geboer. Ik bleef in mijn kamer totdat het lawaai afnam. In de keuken waren nog twee mannen. Ze hadden evenveel haast als de avond daarvoor. De ene nam een hap uit een gigantisch pak Kellogg’s Cornflakes, de andere slurpte yoghurt direct uit het pak. Ik maakte ’n ontbijt en at dat op mijn kamer.

Om half acht wandelde ik het stadje in. Langs de kade van de haven. In de andere richting was ver weg de open zee zichtbaar. Dit deel van de haven was gereserveerd voor sleepboten en in nogal slechte staat verkerende vissersschepen. Teken van leven was er niet behalve achter het raam van een klein hok, midden op de kade. Het houten optrekje was een koffiehuis.

Langs een kanaal kwam ik aan bij de rand van Oud Rauma, het middeleeuwse centrum van het stadje. Daar stond mijn opleiding. Het was nog geen acht uur en de deur werd dan ook geopend door ’n schoonmaakster. Ik vroeg haar wanneer ze haar werk begon. Ze begon om zes uur en ik besloot de docent te gaan vragen of ik ’s ochtends om zes uur mocht beginnen.

De eigenlijke scholingsruimte was in de kelder van het gebouw. Het vertrek zonder een enkel raam stroomde langzaam vol medestudenten. Vijftien waren het er, allemaal vrouwen. Sommigen waren in gesprek, de anderen zaten stillekens achter hun computer te wachten totdat ze hun opgave voor die dag zouden ontvangen. De vrouwen leerden werken in Excel.

Er waren twee cursusleiders. De ene in net pak, de andere in een wollen trui. Toen de laatste zijn eigen computer opende, klonk daaruit het „Poeoeoeoeoe!“ van een stoomschip. De grap veroorzaakte de enige lach van de dag in het lokaal. Ik kwam met hem overeen dat de schoonmaakster al vroeg in de ochtend de deur voor mij zou openen.
 

                                                                                    
POOLNACHT 

In de Poolnacht die het stadje bedekte, heb ik Rauma nooit bij daglicht aanschouwd. ´s Ochtends vertrok ik om half zes naar de school. Er reed me steevast een geweldige massa fietsers tegemoet. De mensen waren onderweg naar de werf en de papierfabriek. Ik kwam precies om zes uur aan bij de school‚ opende mijn computer en zond een e-mail aan Maria. Om acht uur kwamen de andere cursisten en het docentenpaar. Sommigen groetten mij en elkaar maar het overgrote deel bleef de hele dag doodstil.

Naast het lokaal was een koffieruimte waar we onze lunch aten, maar nooit met elkaar. We kwamen er om de beurt. Op een keer zat ik er echter in het gezelschap van een vrouw van middelbare leeftijd die me plotsklaps vroeg waar of ik in Nederland geboren was. Het werd duidelijk dat zij in Rotterdam had gewoond, waar ze gewerkt had in de Finse Zeemanskerk.

Ik vroeg haar hoe ze Nederland had ervaren en hoe het was om terug in Finland te zijn. Ze gaf echter geen antwoord op mijn vraag en vroeg zelf ook niets meer. In plaats daarvan begon ze over haar geloof.

Met de cursusleider die elke morgen het stoomschip uit zijn computer liet komen verliep de conversatie gesmeerder. Hij had de gewoonte een pijp te roken op de binnenplaats van het gebouw en toen ik een keer via die binnenplaats huiswaarts wilde keren, nodigde hij me uit om naast hem plaats te nemen.

De man was benieuwd naar waar ik in Finland had geleefd en wat ik allemaal had gedaan. Hij voelde goed aan op welke mogelijkheden en belemmeringen ik was gestuit: ”De wereld verandert razendsnel, ook hier. De gebeurtenissen lopen voor de mensen uit, ze hebben moeite om het allemaal bij te houden. Nog maar twintig jaar geleden woonde dit volk in het bos, net als de indianen. En de buurman was de vijand.”

In het flatgebouw was het ’s middags redelijk rustig tot een uur of vijf. Ik was tot dan in de keuken. Via het televisietoestel ontvingen we een Nederlandstalige radiozender en hoewel het muziek-aanbod verschrikkelijk was, genoot ik van de file-meldingen. Elk half uur somde een rustige vrouwenstem het aantal kop- en staartbotsingen op dat daar in het moederland in dichte mist had plaatsgevonden.

                                                                                             
TOIJALA

Aan het eind van oktober nam ik weer kontakt op met het arbeidsbureau in Toijala. Het centrum voor volwassenenedukatie in Raisio bij Turku zou een ”cursus computervaardigheden voor immigranten” aanbieden. De scholing zou een half jaar in beslag gaan nemen en integraal bestanddeel ervan zou een werkstage zijn. Vooral dat laatste trok mij aan. Werken in de grote stad Turku, wauw! Op een regenachtige dag nam ik deel aan de intake.

Er werden zo’n twintig mensen geïnterviewd. Mannen en vrouwen, jongeren en mensen van middelbare leeftijd, voor het grootste deel afkomstig uit Oost-Europa. De meesten namen de situatie luchtig op. Was het voor ons immigranten immers niet al de derde of vierde cursus sinds we in Finland aangekomen waren?

Maar er was ook een man die zich voor deze gelegenheid in zijn beste pak gestoken had en geen seconde stil kon blijven zitten. In zijn grijze begrafeniskostuum ijsbeerde hij zonder ophouden handenwringend rond.

Ik werd geinterviewd door drie mensen, twee mannen en een vrouw. De sfeer was verrassend positief. Misschien omdat ik de laatste patient van de dag was, werd er niet op de klok gekeken en was het gesprek erg open.

Ik benadrukte dat de scholing niet mocht uitlopen op de zoveelste taal- en inburgeringscursus maar echt moest voorbereiden op werk en dat de stageplaats voor mij de belangrijkste aanleiding was om mee te doen. Ik gaf ook aan dat het in het belang van de groep en de sfeer zou zijn dat er vrouwen en mensen van mijn leeftijd aan deelnamen.

Na het interview was het droog geworden en ik besloot om de vijf kilometer naar Turku te wandelen. Ik genoot. Ik liep de stad in over de Aninkaisten-brug en de huizenzee dreef voor me in de avond als was ze Het Beloofde Land. Het voelde alsof aan de lange reis van die herfst een eind was gekomen.

                                                                                                   
TURKU

Ik wist dat er in Turku een katholieke kerk was en dat ik nog op tijd voor de avondmis zou zijn. Als enige buitenstaander nam ik er plaats op de achterste bank. Links voor me zat een twintigtal blauwe zusters van de Pyhä Birgitta-Orde, voor het grootste deel afkomstig uit Afrika. De priester was een Pool. Het Fins waarin hij de mis opdiende was het enige dat mij eraan herinnerde dat buiten de muren van het prachtige gebouw Finland wachtte. Op het busstation belde ik met Maria.

De derde november ontwaakte ik op het tijdstip waaraan ik gewend was geraakt en nam de bus naar Turku. Ik huurde er een kamer in het studentendorp Ylioppilaskylä en vervolgde mijn reis naar Raiso. Mijn nieuwe onderkomen had ik nog niet gezien.

De eerste dag van de cursus was bestemd om kennis te maken. Van de groep maakte geen enkele vrouw deel uit, noch iemand die ouder was als ik. Twee erg jonge jongens kwamen uit Kosovo, de overigen uit Turkije, Rusland, Iran, Syrië, Somalië. De man die op mij tijdens de intake was overgekomen als een zenuwpees, zat als toonbeeld van rust op de rij voor me. Hij was een Est.

Ik zat naast een Eritreër. ’n Lange, magere man met een sikje. Hij sprak vloeiend Engels maar nauwelijks Fins. Hij liet me in het internet zijn geboorteplaats zien, op de grens met Ethiopië. Toen ik hem vertelde dat ik ‘s avonds naar de mis zou gaan, glimlachte hij, spreidde beide armen en riep: „My brother!“

`s Middags wachtte ik samen met hem op de bus. ’n IJzelbui maakte van Raisio de lelijkste plaats op aarde. Mijn reisgenoot vertelde dat hij al vijftien jaar in Finland woonde waarvan twaalf jaar in Turku. Hij leefde gescheiden van zijn Finse vrouw en hun zoontje, dat hij maar zelden zag.

                                                                             
YLIOPPILASKYLÄ

Terug in Ylioppilaskylä wachtte mij een grote teleurstelling. In mijn kamer stonden een bureau, twee stoelen en een bed. Voor het venster ontbraken evenwel gordijnen. En op het bed ontbrak de matras... Omdat de winkels al dicht waren was ik gedwongen de nacht door te brengen op de planken van de brits, in mijn jas. De volgende avond kocht ik een matras die met de auto naar Ylioppilaskylä werd gebracht en een oude televisie, die ik zelf uit de stad naar mijn kamer zeulde.

Ik stond elke ochtend om zes uur op‚ nam een douche en keek al kauwend naar Ontbijt-tv. Om zeven uur vertrok ik voor mijn wandeling naar de markt van Turku. Ik liep langs de Aura-rivier en de kathedraal van de stad. De bus naar Raisio vertrok om acht uur. Mijn reisgenoot was de medecursist uit Turkije. Hij woonde pas drie manden in Finland en dankte God op zijn blote knieën dat er nu iemand was die Duits sprak.

Ik ging vrijdagsochtends naar de Vroegmis. Ik kwam nog mooi op tijd op school maar toch was de docent de eerste keer in alle staten. Het was de vrouw die aanwezig was geweest tijdens het interview. Bij die gelegenheid was ze niet teveel op de voorgrond getreden maar reeds tijdens de eerste cursusweek veranderde dit drastisch.

De docent die oorspronkelijk de cursus had gepland en zou begeleiden had juist laten zien dat voor hem cursus en cursisten iets betekenden (hij begroette ons bijvoorbeeld `s ochtends in onze moedertalen) toen hij aankondigde met onmiddelijke ingang te vertrekken naar Uusikaupunki. Hij nam de andere mannelijke docent mee naar zijn nieuwe standplaats en liet ons over aan de genade van de vrouw.

Plotsklaps heerste complete anarchie. De „computer-scholing“ bleek een veredelde Excel-cursus. Zes uur per dag, vijf dagen per week was het tabellen produceren en etaleerde de vrouw haar onkunde als docent. Het onderricht gebeurde in het Fins hoewel minstens de helft van de groep de taal niet voldoende beheerste.

Steeds meer studenten spijbelden steeds vaker. Of, indien ze wel naar school kwamen, surfden alleen maar door het internet. De Est voor mij speelde de godganse dag patience op zijn beeldscherm.

Hij heette Andres. Hij was een Est van Russische komaf. In de Sovjet-Unie had hij een goeie baan gehad als economisch planner. Na de scheiding van zijn ouders was hij met zijn moeder naar Finland gekomen. Het bleef voor mij onduidelijk of de moeder ook in Turku woonde. Maar zonneklaar was dat zij voor Andres het enige sociale contact vormde.

Het centrum voor volwassneneducatie in Raisio was een architectonische nachtmerrie. Behalve het restaurant. De lunchpauze in de lichte ruimte werd voor ons steeds belangrijker. Wij waren Andres, de Eritreër en een jonge Somaliër. Onze gespreksonderwerpen waren Estland, Eritrea, Holland en het aanstaande huwelijk van de Somaliër in diens geboorteland.

                                                                                     
DROGREDEN

‘s Middags placht ik door het centrum van Turku te dwalen totdat het zeven uur was en de Mis begon. Ik slenterde door de grote warenhuizen omdat die verwarmd waren. Als drogreden voor mijn aanwezigheid had ik verzonnen dat ik op zoek was naar een bepaald merk aftershave dat ik in de jaren tachtig had gebruikt. Soms belde ik met Maria, vaak liet ik dat na.

In de Mis was ik nog steeds de enige gast. Langzamerhand begon een aantal van de zusters me bij mijn binnenkomst toe te knikken als teken van groet. Zes december was een vrije dag en ik liep voor het eerst in daglicht langs de oevers van de Aura. Het was Onafhankelijkheidsdag en daarom was de Mis een Heilige Mis die in het Engels opgedragen werd. De kerk was plotseling volgepakt met mensen, het orgel werd bespeeld, er zong een koor. Om de één of andere reden waren de meeste Misgangers afkomstig uit het Verre Oosten. Het waren Chinezen, Vietnamezen, Thai – mensen die ik doorgaans niet op straat aantrof.

                                                                                               
PIIKKIÖ

Elke dinsdagmiddag werd de Mis ergens op het platteland rond Turku opgedragen. Ik toog per bus naar het dorp Piikkiö. In een rijtjeshuis woonden twee zusters van de Pyhä Birgitta-orde. De ene had de hele wereld gezien en ook in Nederland gewoond, de andere serveerde thee met een kerstkransje.

De Poolse priester belde niet aan maar stapte in zijn burgerkloffie naar binnen en zei: „Laten we es kijken of we op zolder weer een muis aantreffen, zoals de vorige keer!“ Op de verdieping van het huis was onder het schuine dak metterdaad ruimte uitgespaard voor een miniscule kapel! een Paar kaarsen verlichtten er een altaar ter grootte van een poppenhuis.

De priester gaf me een lift naar Turku. Het was gaan ijzelen. De man bleek jonger dan ik en Turku was zijn eerste standplaats. „Neeneenee, mijn reis eindigt niet hier, hopelijk is ìe pas begonnen!“ Hij was afkomstig uit de buurt van de geboorteplaats van Paus Johannes Paulus II en sprak vloeiend Engels en Italiaans.

                                                                                                 
RAISIO

In Raisio werd aangekondigd dat er nog een vrouw ons kwam onderrichten. Zij maakte meteen na de aankondiging haar opwachting in het leslokaal. De in Raisio geboren en getogen „eeuwige schoonheid“, zoals mijn Eritrese broer haar doopte, ging ons onderwijzen in „Finse taal en cultuur“.

Even dacht ik nog dat zij alleen diegenen onder ons onder haar hoede zou nemen die nog maar pas in Finland gearriveerd waren. Dus dat de groep in tweeën opgedeeld zou worden, hetgeen een heel verstandig besluit zou zijn. Maar nee. Al snel werd duidelijk dat de hele groep verplicht werd tot het om beurten berekenen van Excel-tabellen en het opdreunen van het Finse alfabet en dito kookrecepten.

Ik was des duivels. De Excel-tante had tot dan toe de ergerlijke gewoonte gehad om tijdens haar lessen alleen maar in mijn richting te kijken. Alsof ik als enige Westeuropeaan in de groep met haar op dezelfde golflengte zou zitten. Ik besloot nu voor een keer deze behoorlijk racistische houding in ons voordeel te gebruiken.

Ik stapte naar haar kamer en vroeg waar dit nu allemaal nog over ging: „Jullie hebben deze cursus geadverteerd als computer-opleiding voor immigranten. Ik heb al tijdens de intake aangegeven dat het van wezenlijk belang was dat er vrouwen en meer mensen van mijn leeftijd in de groep zouden worden opgenomen. Is niet gebeurd. Nu de cursus halverwege is, zouden jullie die fout nog kunnen herstellen door de zaak opnieuw te adverteren maar nu landelijk. Het is immers nu wel duidelijk dat je in Turku en omgeving niet voldoende opgeleide studenten hiervoor krijgt maar op nationaal niveau vind je tegenwoordig heus wel genoeg immigranten voor wie een computer-opleiding met stageplaats een hele goeie zaak zou zijn!“

Ze antwoordde dat de inhoud van de opleiding afhing van degene die haar betaalde en dat diegene het arbeidsbureau van Raisio was. Ik belde met mijn eigen contactpersoon bij het arbeidsbureau in Toijala en die was dezelfde mening toegedaan.

De directeur van het arbeidsbureau te Raisio was een kogelronde, bebrilde man. Hij hing in zijn voor hem veel te kleine stoel en las de krant toen ik binnenkwam. „De kern van het probleem is dat immigranten geen werk kunnen krijgen in Finland,“ sprak hij: „We hebben indertijd een grote fout gemaakt door mensen hier naar toe te halen.“

                                                                                           
DOCENTE

De nieuwe docente ging stijlvol gekleed: strakke broek en dito truitje, hoge laarzen, elke dag schoon gewassen blond haar. Iedere ochtend liepen we met haar het Finse alfabet door en met Kerstmis voor de deur moesten we een opstel schrijven over de kerstdis. Dat was nog een fluitje van een cent maar daarna gaf ze ons opdracht een heel A4-tje vol te schrijven over een onderwerp naar keuze.

Ik produceerde vijf A4-tjes. Over Multatuli. Of beter gezegd, over Multatuli en de Finse auteur Väinö Linna. In het korte essay vergeleek ik de maatschappelijke rol van respectievelijk Multatuli en Linna. Väinö Linna heeft namelijk in Finland met zijn romans over de burgeroorlog van 1918 en over de sfeer in Finland tijdens de Tweede Wereldoorlog, evenveel stof doen opwaaien als de Max Havelaar destijds bij ons.

Ik heb het schrijfsel niet bewaard maar volgens mij zat het goed in elkaar. De docente was evenwel na het lezen ervan niet meer tot bedaren te brengen. Feitelijk barstte het meisje in tranen uit. Ik schrok me rot, en mijn medecursisten ook. Ze schreeuwde me toe: „Hoe kun je zo gemeen zijn!“ Om meteen daarop de hele groep op de korrel te nemen: „Hoe kunnen jullie zo gemeen zijn! Schaam jullie! Getverdemme!“

Langzaam werd duidelijk dat de naam Multatuli haar steen des aanstoots vormde. Juffrouw verdacht mij ervan dat ik Multatuli gebruikt had in de betekenis die het in het Fins kan hebben, als schuttingwoord. Eerst nadat de Eritreër haar na wat geGoogle had gewezen op het bestaan van de schrijver, droogde het kind haar tranen. Maar excuses heb ik van haar nooit gekregen.

De sfeer in de groep werd langzamerhand gewelddadig. De twee piepjonge Kosovaren plaagden Heikki. Heikki was een kleine, kalende Rus die op de school verscheen wanneer het hem maar uitkwam. Soms zag je hem dagenlang niet, dan weer dook hij ver in de middag opeens op, hield zijn jas aan en muts op en verdween ook weer midden in de les.

Als Russisch-talige wist Andres iets meer over Heikki. Het mannetje had een vrouw gehaald uit Rusland. De nieuwe levensgezellin kwam helemaal vanachter de Oeral naar Turku. Maar Heikki’s enthousiasme nam af toen zijn vrouw ging begrijpen dat haar man werkloos was en geen cent te makken had. Ik weet niet waarom de twee jongens het op hem voorzien hadden maar op een middag verloor Heikki zijn geduld en smeet een stoel in hun richting.

                                                                                              
IRANEES

Ikzelf werd bedreigd door een Iranees. In feite mengde de man zich in een woordenwisseling tussen mij en een Irakees. Ik dacht uit hun discussie op te kunnen maken dat de twee elkaar in de haren dreigden te vliegen maar opeens riep de Iranees in mijn richting: „Als je een Fin was geweest had ik je wat gedaan!“

En hij had wat gedaan, daaraan twijfelde ik geen moment. Want Maheed –met wie ik het na dit akkefietje overigens prima kon vinden- had in Afghanistan gevochten voor de Mudjahedien Chalq en haatte Finland en de Finnen diep en intens.

Mijn metgezel tijdens de busreizen van en naar Turku was dus een vloeiend Duits sprekende Turk. Hij was in de zomer naar Turku gekomen in het kielzog van zijn Finse vrouw. De twee hadden elkaar ontmoet in Adana, waar de jongen samen met diens broer een goedlopende leerhandel had bestierd.

De vrouw was zwanger. De jongen was oproepkracht in de firma van haar vader. Met schoonvader kon hij goed overweg maar de kersverse relatie denderde naar een echtscheiding. Begin december had de knaap een nacht doorgebracht in het kantoor van zijn schoonvader en de dag voor de kerstvakantie vroeg hij mij om geld. „Ze heeft me op de keien gegooid.“ Ik gaf hem een paar biljetten en voelde me als de Kerstman.

                                                                        
ENOUGH IS ENOUGH

Het centrum voor volwasseneneducatie in Raisio was veranderd in een gevangenis. Speciaal voor ons had de schoolleiding een grote, Turku-dialect sprekende man laten aanrukken die op de rug van zijn blauwe uniform het woord Veiligheid rondtorste. Bepaalde ruimtes waren nu hermetisch afgesloten en in alle leslokalen waren machines en ander meubilair stevig vastgeschroefd aan tafels en wanden.

Van onderwijs was feitelijk geen sprake meer. Er waren geen lessen meer in Excel of het zingen van het Finse volkslied. En van de stage kwam ook niks. Ik had een paar firma’s in Turku in kaart gebracht die met webdesign van doen hadden en legde de adressen aan de hoofddocente voor. Op mijn vraag of zij voor mij contact kon opnemen, antwoordde ze echter: „Ik wil mijn reputatie niet laten schaden door jullie.“

Vanaf toen bracht ik de dagen in gezelschap van Andres door in een overigens leeg lokaal. Hij speelde nog steeds patience en las het Estische dagblad „Eesti postimees“ in het internet. De radio in het lokaal draaide ons dol met onafgebroken schlagermuziek, waarop mijn vriend telkens weer reageerde door te mompelen: „How profound...“ En iedere midddag wanneer de bewaker ons kwam vertellen dat we weg moesten wezen, sprak Andres: „Yes, you are a wise man. Enough is enough...”