Josefien

 

Bizarre feiten & vragen


Ze is inmiddels 52 Josefien. Woont met haar oude moeder in een bescheiden huisje aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.

       Onhandig, altijd twijfels, beetje verlegen, een leven lang vrijgezel.

Broeken, bloesjes & platte schoenen. Dun haar.
       Kijkt graag in atlassen en kent bizarre feiten.

Verwondert zich over bepaalde dingen en vraagt zich dan altijd af hoe dat komt. 
           
Waarom bijvoorbeeld -denkt zij- waarom doet een Centraal Aziatisch land als Kazachstan mee aan de voorrondes van het Europees kampioenschap voetbal?

 


Vrijdag de Dertiende

 

Ze ligt in bed, Josefien. Dekens over haar hoofd getrokken. Eigenlijk wil ze het liefst in bed blijven, want het is Vrijdag de Dertiende.
      Het is net zeven uur. Ze moet eruit, want om tien uur wordt zij verwacht bij haar eclectisch therapeute Rina van Schagen.
Toen de afspraak werd gemaakt had ze tegengestribbeld, Josefien. Maar Rina had haar op andere gedachten gebracht.
      ’Als er die dag iets gebeurt, kan dat ook in bed Josefien. Maar je bent fysiek sterk. Een hartstilstand zit er echt nog niet in. Verder is zo‘n dag alleen maar voor gekken, kapitalisten & neuroten.’

      ‘Wat is het toch een verstandige vrouw’, denkt Josefien. ’Ze zegt altijd de juiste dingen’.

Hoe zou ze ernaar toe gaan?
     
Het was van haar huis aan de Vondelweg naar de praktijk aan de Gedempte Schalkburgergracht in Haarlem-Noord niet meer dan vier kilometer. Ze zou haar autootje thuislaten. Fietsen was vandaag toch een beetje gevaarlijk; dus ze zou gaan lopen. Een uurtje maar. Ze  kon afsnijden door hier en daar een steegje of een poortje te nemen, maar dat leek haar vandaag niet verstandig. Rechts op de stoep blijven lopen en extra uitkijken bij het oversteken. Dan kon haar eigenlijk niets gebeuren. Toch?

 

Gisteren had ze met haar moeder gesproken over vroeger. Vooral over haar vader, die weggegaan was toen ze negen jaar oud was. Het werd een vervelend gesprek, dat eindigde in ruzie. Een vorige keer had haar moeder gesuggereerd dat vader vertrokken was naar Toronto in Canada. En dat hij daar naartoe was gegaan met een zoals moeder dat fijnzinnig uitdrukte ‘jonge del’.

      ‘Hoe weet je dat?’, riep Josefien.

      ‘Wat’, schreeuwde haar moeder.

      ‘Nou dat ‘ie in Toronto woont’.

      ‘Ik weet helemaal niet dat ‘ie in Toronto woont. Hoe kom je daar nou toch bij?’

      ‘Je hebt ‘t gezegd; dat verzin ik toch niet’.

      ‘Kind je hebt gedroomd. Dat deed je vroeger ook altijd. Dromen en dan mij een beetje aanvallen en overal de schuld van geven.
      Wordt toch eens volwassen. Weet je wat jij kan? Je kan de torren krijgen met je Toronto’.

Nog niet zo lang geleden zou Josefien in huilen zijn uitgebarsten, maar deze keer niet.
     
Die therapie begon kennelijk haar vruchten af te werpen.

      ‘Zeg het nou maar gewoon, dan ben je voorlopig van mij af’.

Toen was haar moeder weer weggelopen en had zich in haar kamer opgesloten.
      Dat begon een knap vervelend spelletje te worden.


Josefien liep de deur uit en klopte aan bij haar buurvrouw Laila Hensen.
     
En legde het allemaal uit.

      ‘Ze heeft iets te verbergen ’, zei Laila. ‘Dat is duidelijk’. Misschien heeft ze wel brieven gekregen. Misschien zelfs wel brieven voor jou.
     
En die heeft ze verstopt. Je moet gewoon op die kamer gaan zoeken. Dan komt er vast wel iets tevoorschijn. Zoekt en gij zult vinden.

En toen:     

      'Misschien heeft ‘ie wel kinderen gemaakt daar. Heb je nog een zus of een broer’.


Josefien bedacht dit allemaal toen ze uiteindelijk de deur uitging. Ze vond het heel opwindend. Stel je voor dat ze een jonger broertje zou hebben.
     
Lopen dan maar. Naar de Gedempte Schalkburgergracht.

      ‘Waarom zou die gracht eigenlijk gedempt zijn?’, dacht Josefien.
     
‘Raar toch. Eerst een gracht graven en dan weer dempen’.
Ze zou het gewoon vragen. Tijdens de sessie, Ze moest immers altijd alles zeggen wat in haar opkwam.
      Dat was nou eclectisch. ''Out of the box denken'', noemde Rina dat.
      Maar ja. Stel nou dat zij ‘t ook niet zou weten.
Dan zou ze haar misschien wel ernstig in verlegenheid brengen.

 

 

 

 

Een wensenbriefje

 

Ik doe het tot maandag 9 januari rustig aan, maar er zijn mensen voor u bezig.
     
Zo kreeg ik een briefje van Josefien (van Abeelen), dat ik met haar toestemming mag plaatsen.
Ze is inmiddels 52. Beetje ongelukkig, hoekig, onzeker.
      Hoge broeken, losse ruime bloesjes, platte hakken.
Ze werd dit jaar negen maanden verpleegd in een psychiatrische inrichting.
      Woont met haar moeder, die alleen maar zeurt aan de rand van Haarlem-Noord met uitzicht op de Hekslootpolder.
Geweldig geheugen. Haar vader zou misschien ergens in Canada wonen.

Het briefje gaat zo.

  

Hallo Ronald


Ik wil jou en natuurlijk ook je lezers fijne Kerstdagen en een mooi Nieuwjaar toewensen.
      En ik dank iedereen heel erg hartelijk, die mij een hart onder de riem gestoken heeft, toen ik in dat gekkenhuis zat. Dankzij jullie ben ik er weer een beetje bovenop gekomen.
      En toen ik me weer had gemeld, bleef het leuke reacties regenen.

Van Harrie & Joost; Laila natuurlijk, Josje, Rietje en Ria en zelfs van Hans en veel onbekenden. En wat ik echt heel leuk vind; dit persoonlijk geschreven kaartje van mijn eclectisch therapeute Rina van Schagen. 
      Nu nog een regenboog en dan vind ik misschien aan het begin van die einder wel een pot met geluk.


      Ik ga het volgend jaar echt op zoek naar mijn vader in Canada. Hij woont ergens in de buurt van Toronto.
Dat moet een hele mooie internationale stad zijn.
      Er wonen meer mensen van buiten dan autochtonen van binnen.

Hoe ik dat weet?

Nou, ik heb mijn moeder verteld, dat mijn therapeute had geadviseerd om hem op te zoeken. Ze werd woedend en liep helemaal rood aan.

’Jij! Je vader opzoeken. Ben je nou helemaal krankzinnig geworden. JE VADER. Die gek heeft jou -en mij trouwens ook- laten barsten. Hij is er vandoor gegaan met zo’n jonge del. En nu zit ‘íe daar in Toronto!’

Echt waar. Zo erg ging ze tekeer.
      Anders schrik ik daarvan maar nu even niet. Mooi niet.

‘Het is ook geen lolletje hoor’, riep ik, ‘Geen lolletje om met jou te moeten samenleven. Nooit is er iets goed. Altijd ben je maar aan het kankeren.
Die arme man had daar natuurlijk schoon genoeg van’.

 
     
‘Schoon genoeg’, schreeuwde ze, ’schoon genoeg. Arme man. Hou op zeg. Ik krijg schoon genoeg van jou’.

En weet je wat ik toen zomaar riep?

      ‘Dan ga je toch het huis uit. Naar zo‘n bejaardenhuis. Kan je lekker zeiken tegen je soortgenoten’.

      ’Maar’, zei ik. ‘’maar hoe weet je dan dat ‘íe in Toronto zit?’


En toen liep ze weg en sloot zich op in haar kamer.
     
Volgens mij weet ze er veel meer van, maar dat krijg ik er nog wel uit.

Gefeliciteerd vast met je verjaardag. Er komen minder en minder mensen, die in de oorlog geboren zijn.
     

Lieve groet van

Josefien

 

 

 

Taal als zekerheid


Ze is inmiddels 52 Josefien. Een leven lang onzeker en ongelukkig.

Ze heeft net negen maanden in een psychiatrische inrichting gezeten om tot zichzelf te komen.
      Het gaat weer een beetje beter met haar.


Ze woont met haar oude moeder aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.

 

Opmerkelijke belangstelling voor taal.

      Bladert in de nieuwste aflevering van het maandblad Onze Taal, en moet een beetje lachen om de zin in de rubriek Ruggespraak:

      ’Sarah (51) hoorde op haar veertigste dat ze niet door haar biologische vader was verwekt’.

 

  

 

‘Hoe is het eigenlijk met je vader, Josefien?’

 

Ze is op weg Josefien. Op weg naar de praktijk van haar eclectisch therapeut Rina van Schagen aan de Gedempte Schalkburgergracht in Haarlem-Noord.
      Dat allitereert leuk denkt Josefien als ze het bruggetje van de Jan Gijzenvaart passeert en de oevers van Het Spaarne bereikt.

Ze had van Rina cijfers moeten geven.
      Cijfers voor haar jeugdbeleving, voor haar huidige situatie en haar toekomstverwachting, cijfers voor haar ouders, vrienden en vriendinnen, het werk, haar vrije tijd en verder alles wat haar zou invallen.

Het was een lange lijst geworden die ze met enige weerstand en verontrusting gemaild had.
      Het waren veel onvoldoendes. In de eerste plaats was daar de vier, die zij zichzelf gegeven had.
Daar zou Rina natuurlijk direct over beginnen. Ze hoorde het haar al zeggen:
      ’Wij volgen een nieuw traject Josefien. Een traject waar je met vertrouwen aan moet beginnen. Zelfrespect heb je nodig, Josefien. Vechtlust. Toon karakter. Heb zelfvertrouwen. Geloof in jezelf. Pas dan kan je geloven in je medemensen.’

Als ze het grote pand bereikt besluit ze haar fiets niet op slot te zetten.
      ’Ik heb er vertrouwen in’, zegt ze in zichzelf, ’vertrouwen in dat mijn fiets niet gestolen wordt.’

In de wachtkamer liggen oude afleveringen van het blad Psychologie. Op de omslag staan alleen maar vrouwen. Mooie vrouwen. Jonge vrouwen.
      Van die vrouwen die helemaal geen psychische problemen zouden moeten hebben.
Waarom stonden er geen vrouwen op zoals zij?
     
‘Maar ja, dat verkoopt natuurlijk niet’, denkt Josefien.
Als zij de praktijkruimte binnengaat staat daar al die stralende Rina.
     
‘Ga zitten Josefien’, zegt ze. ‘We volgen een nieuw traject. Een traject waar je vertrouwen in moet hebben’.
     
‘Zie je wel’, denkt Josefien. ‘Ze wordt in al haar ongenaakbaarheid voorspelbaar. Of zou ze dat expres doen?’.

       ‘Hoe is het eigenlijk met je vader’, vraagt Rina na een tijdje ineens.

Josefien schrikt. Haar vader?
     
Die was er na de scheiding van haar moeder met die jonge del vandoor gegaan naar Canada. Ze was toen nog maar negen jaar.
De eerste tijd had ze nog wel eens een kaartje gekregen, maar dat was al snel opgehouden. Daarna had ze nooit meer iets gehoord. Ze wist niet eens of hij nog leefde. Hij moest nu eh.. eh. 78 jaar zijn. 
       Ze was er niet eens zeker van of hij wel haar biologische vader was. Daar had ze wel eens twijfels over gehad, maar dat durfde ze natuurlijk niet aan haar moeder te vragen.
       Ze had haar vader een vier gegeven.
     
‘Ik weet het niet’, zegt Josefien.’Ik weet het echt niet’.
     
‘En als je daar nou eens probeert achter te komen’, zegt Rina. 'Zou dat geen mooi initiatief zijn. Iets om je in vast te bijten.
Hij heeft jou natuurlijk al die tijd gemist, Josefien. Spijt dat hij het contact verloren is Wie weet hoe gelukkig hij wordt als je weer contact zoekt.
En voor jezelf is het een houvast. Een doel Josefien Een doel’.


Ze is een beetje geschrokken Josefien. ‘Zou ze dat doen? En hoe moest ze dat dan aanpakken?’
     
‘Maar’, zegt Josefien, ‘wat win ik daarmee. Die man heeft me in de steek gelaten. Nooit enige belangstelling gehad. Niets. Misschien is ‘íe wel dood’.
     
‘Als je niets doet weet je dat natuurlijk ook niet’, zegt Rina. ‘Kom op. Probeer het. Stap naar familieleden. Naar voormalige vrienden en kennissen. Ga googelen. Benader desnoods een televisieprogramma. Het barst van die emotieprogramma’s. Die gaan graag met je mee naar Canada’.

 

      ‘Naar Canada?’, stamelt Josefien. ‘Ik? Naar Canada?’
     
Ja‘, zegt Rina. ‘Naar Canada’.

Als ze de deur uitloopt doet Josefien haar favoriete jeugdspelletje, dat ze vroeger met haar vader gedeeld had.
     
‘Als mijn fiets gestolen is, doe ik niets! Maar als mijn fiets er nog staat, ga ik mijn vader opzoeken’.


Ze schrikt Josefien.
      Haar fiets staat gewoon tegen de lantaarnpaal.

 

 

 

 

Een erg laag zelfbeeld


 

Ze is inmiddels 52. Josefien.

Heeft net tien maanden lang in een psychiatrische inrichting gezeten.


In januari 2012 gaat ze weer voorzichtig beginnen met haar werk op het kantoor van de Papierfabriek aan de Prinsengracht in Amsterdam.

Ze woont met haar oude moeder aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.

Heeft een uitstekend geheugen en houdt ervan om op landkaarten te kijken.

Desgevraagd kan ze uit haar hoofd zo alle 14 landen opnoemen waaraan China grenst.


Maar ja: Niemand vraagt het haar 

 

Ronde robuuste cijfers

Ze moest lijstjes maken; Josefien. Haar eclectisch therapeut Rina van Schagen had haar dat als een soort huiswerk meegegeven.
      ‘Ga terug’ had Rina gezegd ‘ga -om te beginnen- maar eens terug naar je jeugd. Met wie kon je ‘t op school goed vinden en met wie niet? Wat vond je nu echt van je vader en moeder? Welk eten vond je lekker. Ga terug naar je eerste verliefdheid. Namen en rugnummers Josefien’, zei Rina. ‘Benoem het en geef het een cijfer. En geen plusjes en minnetjes; zelfs geen halfjes. Ronde cijfers wil ik zien Josefien. Ronde robuuste cijfers’.

 

Ze zit voor het raam van haar kleine woning aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.
       Aan de overkant staan de koeien in de wei. Boven de groene polder hangt de gloed van de najaarszon.
Haar oude moeder slaapt in de stoel tegenover haar. Ze snurkt licht.

      ‘Een cijfer’ denkt Josefien. ‘Wat voor cijfer moest ze haar moeder nu geven?’
Haar moeder, die nooit tevreden over haar was geweest. Altijd kritiek. Vaak bedekt, soms recht voor zijn raap.
      Haar ontevreden moeder, die altijd klaagde. Nooit enthousiast was, nooit.
Josefien had het op latere leeftijd wel eens gevraagd. ’Hou je van me?’.

Het antwoord was snel gekomen.
      ‘Zeg, hou op met die flauwekul. Hou je van me? Hou oud ben je nu helemaal Josefien? Kom me toch niet met dat soort dingen aanzetten. Hou je van me? Bah’.


Een vijf zou zij haar moeder geven. Nee een vier. Ze had ’t er zelf naar gemaakt.
     
En haar vader; ach haar vader. Die was uit haar leven verdwenen, toen zij negen jaar was.
Hij was van haar moeder gescheiden en met een nieuwe vlam naar Canada vetrokken.
      Het eerste jaar had Josefien nog wel eens een kaartje gekregen, maar dat was gestopt. Ze wist eerlijk gezegd niet eens of hij nog leefde.
Hij was nu -eens even rekenen- hij was nu 78 jaar.
      Tja, daar kon ze ook niet meer dan een vier voor geven.


Met wie kon ze het op de P.H. v.d. Leyschool destijds goed vinden? Ze hadden haar vooral gepest.
      Josefien was lang en mager geweest. Een ziekenfondsbrilletje en een haakse neus.
      ’Kuikentje’, werd ze genoemd. En ''Teefje’. Stom teefje’.
In haar herinnering hadden ze er allemaal aan meegedaan. Rietje, Josje, Lientje en Marianne, waren ’t ergst.
      De anderen hadden zich daar bij aangesloten. Een drie konden ze krijgen.


En de jongens; tja de jongens hadden niet naar haar omgekeken.
      Hadden niet eens de moeite genomen om haar te pesten. Harrie, Joost, Freddy, Hans en Ronald; ze kregen een vier.


Ze kijkt op haar briefje Josefien en schrikt. Alleen maar drieëen en vieren.
      Waren er nu echt geen lichtpuntjes?
Zo’n verschrikkelijke jeugd had ze toch ook niet gehad?
     
‘Jawel’, denkt ze, ‘jawel’.

Volgende week zou ze het lijstje aan Rina overhandigen.
      Die moest haar dan maar vertellen waarom ze alleen maar onvoldoendes had gegeven.
Maar zou Rina het begrijpen? Het was zo’n knappe vrouw. Weliswaar van haar leeftijd, maar ze zag er veel jonger uit.
      Zulke vrouwen werden niet gepest en konden altijd mannen krijgen. Altijd.


Ze schrok opnieuw Josefien.
      Andere mensen waren altijd beter dan zij. Haar zelfbeeld was laag. Heel laag.
’We moeten dat gaan opvijzelen Josefien’, had Rina gezegd.

En wat voor cijfer gaf ze zij zichzelf nu eigenlijk?
     
Josefien was erg geschrokken bij dat idee.

Ze kwam niet verder dan een vier.

 

 

 

 

 

 

De comeback van een twijfelaarster (of)

 

De man als klootzak

 

Het afgelopen jaar heb ik een aantal malen de vraag gekregen hoe het toch met Josefien gaat.
      Ik antwoordde daar steevast op, dat het niet goed met haar ging, maar dat ze nog wel eens zou terugkeren.

Deze week schreef ik een stukje over Laerdal in Noorwegen en dat was -zoals Cynthia Diepstraten opmerkte- de woonplaats van haar laatste minnaar Sigurd.
      ’Is dit geen aanleiding om weer eens iets over haar te schrijven’, mailde Cynthia.


Welaan.

Sigurd kwam vorig jaar met de Kerstdagen over, maar het werd een drama.
       Al na twee dagen was hij slaags geraakt in een lokaal café in Haarlem-Noord, toen hij verschrikkelijk dronken was geworden.
      De politie was er aan te pas gekomen.
Toen dat nog een keer gebeurde, maakte Josefien er een eind aan.
      Zeer tot opluchting van haar oude moeder, die voortdurend had geroepen dat Noren niet deugen en zich altijd klem zuipen.

 

Het was daarna niet goed gegaan. Josefien had lange gesprekken gehad met haar eclectisch therapeut Rina van Schagen, die haar uiteindelijk adviseerde om een tijdje in behandeling te gaan in een psychiatrische instelling; een krankzinnigengesticht  zoals Josefien dat nog altijd noemde.
      Haar moeder werd opgenomen in een verzorgingstehuis en haar buurman Nico had tijdelijk hun huis gehuurd.

Vorige week was ze ontslagen. Het ging weer redelijk goed met haar. Vond zijzelf.

Maar Rina had haar gewaarschuwd.
     
Doe het rustig aan, Josefien. En geen mannen. Even helemaal geen mannen’.

Volgende maand kon ze weer naar haar werk op het kantoor van de papierfabriek aan de Prinsengracht in Amsterdam.
      Ze zou in deeltijd beginnen. Twee dagen. Dan zou ze iedereen weer zien.
Haar chef Joost Cornet en haar beste collega Rietje Meinders bijvoorbeeld.
     
En met haar buurvrouw Laila Hensen had ze ook alweer een kopje koffie gedronken.

Hoewel: Laila dronk wijn. Veel wijn. Josefien had ook een paar glaasjes gedronken maar dat was niet goed gevallen.

Rina was weer teleurgesteld over dat gedrag.
     
‘Ik had het je nog zo gezegd Josefien! Doe het rustig aan ja. Rustig’.


Ze zat voor het raam van haar woning aan de Vondelweg in Haarlem-Noord, legde haar krant even weg en keek de weilanden in waar de zwart-witte koeien loeiden.
      Aan de overkant van de polder bij het Spaarne draaide molen de Slokop van Spaarndam.
Op de tafel lag het fotoboek van de cruise in de Middellandse Zee, die ze met vijf vriendinnen gemaakt had.
      Er zaten foto’s in van Sigurd de dikke Noor en van haar tijdelijke Italiaanse vriend Ernesto, die haar zo belazerd had.
Ze was inmiddels 51 jaar en zou proberen nog wat van haar leven te maken.
     
Maar wat?

Josefien stond op, zuchtte diep, pakte het fotoboek en smeet het de open haard in.
     
‘Mannen’, riep ze. 'Mannen: Allemaal klootzakken’.