Ik ontving deze niet onplezierige reactie:
Beste Ronald,
Heerlijk om op jouw site rond te dolen. Ik heb al veel gegrinnikt en geglimlacht.
Ik bied je een bijdrage aan, waarmee je wellicht wat kunt.
Met hartelijke groeten,
Ot Louw
ON-WOORDEN ZONDER ON-, MAAR ONGEBRUIKELIJK
Een lijst van voornamelijke bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, afgeleid van de vorm met het voorvoegsel -on, maar dan zonder dit voorvoegsel. Alsmede enkele zelfstandig naamwoorden.
On-woorden bestaan bij de gratie van hun tegenhanger. Ze suggereren een tegenstelling met datzelfde woord zonder on. Meestal bestaan die woorden dan ook: rijp/onrijp, rein/onrein, waar/onwaar, klaar/onklaar, gezellig/ongezellig. Maar van een klein aantal on-woorden is de positieve variant op zijn minst zeer ongebruikelijk. In de Van Dale komen onderstaande woorden dan ook niet voor.
Nog een kanttekening: de woorden eindigend op -elijk, komen (soms) wel voor eindigend op -ig en vice versa.
En de woorden die lijken op (homoniem zijn met) een voltooid deelwoord, zijn hier niet dusdanig opgevoerd, maar als bijwoord of bijvoeglijk naamwoord.
aangezocht, ten huwelijk gevraagd
aanraakbaar, aan te raken
aantastbaar, aan te raken
afscheidelijk, af te scheiden
baatzuchtig, op gewin uit zijn
bandig, aan band of breidel gehoorzamend
bedaarlijk, ingehouden
bedwingbaar, te bedwingen
begonnen, met uitzicht op resultaat
beholpen, zich wetende te helpen
behouwen, goed gemanierd
benullig, met benul of begrip
berekenbaar, goed te volgen
berispelijk, wel te berispen
beschaamdheid, znw, schaamtevolheid
beschoft, keurig uitgedrukt
beschrijfelijk, wel degelijk te noteren
besproken, iemand van besproken gedrag
bestaanbaar, mogelijkheid dat iets bestaat
besuisd, wel gericht
bevangen, gespitst
bezonnen, goed bij zinnen
bruik, nog steeds gebruikt
deugend
doordringbaar
doorgrondelijk
gebreideld, gehoorzaam
gedeerd, getroffen
gedierte, welkome levende have
geëvenaard (bnw), als in een geëvenaarde prestatie. [Het voltooid deelwoord is wel gebruikelijk].
gelooflijk, te geloven
gemanierd, met manieren
genaakbaar, toegankelijk
geneselijk, te genezen. Ik heb het mijn huisarts nooit horen gebruiken.
gerechtigheid, wat er in thuis hoort
gerede, bruikbaar
gerept, aangeroerd
gerijmd(heid), iets dat wel zeker mogelijk is
gesteld, niet menstruerend
geveer, precies
gewis, zeker
handelbaar, aangenaam in de omgang
heilspellend, met de beste verwachtingen
herroepelijk, valt op terug te komen
heus, netjes
kreukbaar, met wat schandvlekjes
kruidverdelger hoort hier als zelfstandig naamwoord eigenlijk niet bij, maar toch leuk
line, niet beschikbaar
losmakelijk, ontkoppelbaar
middellijk, kan ook wat later
min, in goede harmonie
misbaar, wel degelijk te missen
miskenbaar, ‘daar kun je je wel eens in vergissen’
nadenkend, weloverwogen
naspeurbaar
navolgbaar, ‘Kan ik ook!’
noemelijk, beetje, bevatbare hoeveelheid
nozel, schrander
ogenlijk, ziet er lekker uit
oirbaar
omstotelijk, eenvoudig van tafel te vegen
omwonden, met veel zijpaden en uitvluchten
ontkoombaar
oordeelkundig
passelijk
rustbarend, rustgevend
ruststoker, wil rust in de tent
schatbaar, redelijk in te schatten
stilbaar, goed te stillen [m.n. van honger]
stuitbaar, best te stuiten
stuimig, rustig, kalm, ‘Goh, wat een heerlijk stuimig weer vandaag’
tegenzeglijk, ‘Daar valt nog wel wat tegen in te brengen’.
tiegelijk, in geringe mate
toelaatbaar, mag
troostbaar, te troosten
tucht, ooit wel eens een vriendin voorgesteld tucht met haar te plegen?
uitputtelijk, eindig
uitroeibaar, totaal verwijderbaar
uitsprekelijk, eenvoudig te verwoorden
uitstaanbaar, wel te harden
uitwisbaar, ‘het bezoek aan het Magnetronmuseum heeft een uitwisbare indruk op me achtergelaten!’.
verbeterlijk, er is nog hoop
verbiddelijk, met wat moeite krijg je mijn fiat
verbrekelijk
verdroten
vergeeflijk, te vergeven
vergetelijk, ‘was niet veel aan’
verhoeds, gericht
verhoopt, wat gehoopt is
verkwikkelijk, zedelijk hoogstaand
verlaat
verlet, op de lange baan geschoven
vermoede,
vermoeibaar
vermurwbaar,
vermijdelijk
versaagd, verschrokken
verschillig, ‘Het doet er wel degelijk toe’
verschrokken, laf
verslijtbaar
verstoorbaar, licht geraakt
vertogen, kies, gepast, maar ook: uitgesteld
vervaard, bevreesd
verveerd, [on~ niet in Van Dale! Komt nota bene voor in ons volkslied], slap
vervroren, ingehouden, bedeesd
vervulbaar, te vervullen
verwijld, na enige aarzeling
verwoestbaar, blijft niet veel van over
verzadigbaar, hij kent zijn beperkingen, grenzen
verzettelijk, buigzaam, wrikbaar
verzoenlijk
vindbaar, ‘Ik had ‘m zo!’
wankelbaar, mogelijkheid tot wankelen
weersbui / weerswolk/ weerslucht
weerstaanbaar, ‘Ik was niet zo’n fan van Seth Gaaikema. Ik herinner me één keer weerstaanbaar te hebben gelachen’.
welvoegelijk, aangepast
wennig(heid), gewend
wetendheid, op de hoogte
wrikbaar, verzettelijk, buigzaam
zijdig, aan een zijde staand