Het icoon van een eilandstaat

(Door Rolf Weijburg)

In eerste instantie, toen we het vliegtuig uitliepen, leek het alsof we in de hitte van de nog nagloeiende motoren van het vliegtuig terecht kwamen. Maar naar gelang we de trap afliepen ging die hitte niet weg. We waren in de tropen.
      Het vliegtuig had ons vanuit de Hollandse herfst in ruim twaalf uur naar de vochtige zware hitte van Singapore gebracht, het op negentien na kleinste land ter wereld. Een eilandstadstaat.

      Het was mijn eerste bezoek aan Singapore, in 2000, en ik had net mijn nieuwe project Atlas of the World’s 25 Smallest Countries  LINK: https://www.weijburg.nl/1b4-bottom.html opgestart. Na een drie weken lang verblijf in het Caribische Grenada, zou dit het tweede land worden dat ik met dit project in het achterhoofd bezocht.

Ten Days

We werden soepeltjes door de douane geloodst, liepen door de smetteloze glimmende aankomstruimtes van het hypermoderne Changi Airport en stonden al snel in de rij voor een taxi de stad in.

      “Ten days?” De taxichauffeur keek ons ongelovig via de binnenspiegel aan. “Tén!?”, hij kon er niet over uit. Zelden had hij toeristen of zakenlui in zijn auto die zó lang in zijn land wilden blijven. “Ten days! De meesten blijven hier een dag of twee, drie, vijf misschien, om daarna weer terug te gaan of door te reizen naar andere Aziatische bestemmingen. Er is zelfs een klein percentage bezoekers uit India, Indonesië of China dat hier alleen komt voor een dagje shoppen. One day! Singapore is just a stopover!”

      We lieten de luchthavengebouwen achter ons en draaiden in zuidwestelijke richting de Eastern Coastal Parkway op, op weg naar de city. Het was een brede vierbaansweg waarover, zo leek het wel,  uitsluitend nieuwe auto’s voort zoefden die, omdat Singapore lange tijd een Britse kolonie was, allemaal aan de linker kant van de weg reden.

Parkway

Veel van de taxi’s reden met ronde reclameborden op hun wieldoppen die dusdanig waren gemonteerd dat ze niet met de wielen meedraaiden maar stil hingen, waardoor de reclame leesbaar bleef tijdens het rijden. Omdat het daardoor leek alsof ook de wielen stilstonden was het net of de taxi’s over de weg gléden. Heel vervreemdend.

      De Parkway bood uitzicht op een turkooizen zee met palmbomen langs de kuststrook en in de verte vele vrachtschepen voor anker. Langs de weg stonden grote grillige bomen met zowat horizontaal groeiende zware takken die van de weg bijna een tunnel maakten. Tot diep in de bermen stonden ze. Ook verderop toen we eenmaal de stad waren ingereden, zagen we overal deze monumentale bomen. Langs de drukke wegen, tussen de moderne hoge gebouwen en in het groen van de parken en de plantsoenen wedijverden deze bijzondere bomen met de spectaculaire architectuur van de stad.

      De bomen zijn Rain Trees (Samanea Saman) die oorspronkelijk voorkomen in Midden- en Zuid-Amerika maar waarvan er in 1887 enkele zijn overgebracht naar Singapore om in het centrum langs Connaught Drive aan de Padang Cricket Ground tot wasdom te komen. Die bomen staan er nog steeds, maar vandaag de dag vind je de rain tree over heel Singapore en zijn ze wat mij betreft het icoon van deze eilandstadstaat geworden. Met hun uitzonderlijk brede kruinen die tot wel 30 meter breed kunnen uitgroeien zijn ze geliefd als monumentale schaduwgevers.

      Als het donker wordt sluiten ze hun bladeren. Ook als de lucht betrekt vanwege een aankomende regenbui. Vandaar: Rain Tree.

Rain Tree

(Rolf Weijburg, “The Rain Tree”, kleurets 2021, 50x50 cm)

 

 

Rolf Weijburg's
 A
tlas van de 25 kleinste landen in de wereld

KliHIER voor alle afleveringen