(Ontvangen van Theo Uittenbogaard)


januari 1971:

Ik reis naar India, overland, langs de hippie-trail, om eens onbekommerd in het Oosten stoned te kunnen worden. 

maart 1971: 
Onderweg lees ik in een hobbelende bus in een vettig, veelgelezen pocketboek de memoires van de Dalai Lama uit 1962. 

Ik zie in de appendix, dat Zijne Heiligheid een adres heeft in de Himalaya. In India. In de Swargashram, Dharmsala Cantt, East Punjab, India. 

Ik schrijf hem een brief; dat ik misschien, ooit, enige maanden later, of helemaal niet, per ongeluk, wel langs zou willen komen om hem te interviewen. Ik kan geen datum zeggen. 

juni 1971: 
Ik reis door Kashmir, in een hobbelende bus terug, van Srinagar naar Amritsar.

En denk halverwege: Als ik hier, nu, linksaf sla, ben ik binnen een halve dag bij Zijne Heiligheid. 

Ik doe het. Ik sla linksaf. 's Avonds maak ik een ommetje door het dorp, en vind zijn residentie. Er staat een sikh-schildwacht voor het gesloten hek voor het paleis van de Dalai Lama. Het blijkt een opgeknapte groengeschilderde bouwkeet in een lommerrijke tuin. 

Ik vraag de schildwacht of ik een dezer dagen misschien een afspraak zou kunnen maken met de Secretaris van Zijne Hh, en hem zou kunnen spreken, vanwege dit en dat....
"Wacht", zegt de sikh, "Wat is je naam ?" Ik zeg het. 
Hij bladert door een groot dik boek, dat in zijn wit/rood/schuingestreepte schildwachthuisje gereed ligt, en zegt tegen me: 
"Hier staat het: 10:30 uur: UITTENBOGAARD. Morgenochtend heb je een audiëntie bij Zijne Heiligheid".