Hoop op Iwosyg
Een fris gewassen doedelzak en een lammertjesleerboek
Eén van de mooiste gedichten uit de Nederlandse literatuur vind ik Hoop op Iwosyg van Lucebert.
Mystiek is het. Mysterieus. Magisch. Metafysisch.
Op het eerste gezicht is er geen touw aan vast te knopen.
Op het eerste gehoor wel.
Ritmische klankassociaties zijn het. Een gedicht met zicht op de toekomst. Droevig en vrolijk. Inderdaad.
Maar wat is eigenlijk een Iwosyg?
Dat vroeg ik mij al op de middelbare school af.
Vandaag probeer ik daar een antwoord op te geven, maar lees eerst het gedicht.
Van Lucebert
HOOP OP IWOSYG.
daar zit de kleine iwosyg
een giftige walgvogel
in zijn fris gewassen doedelzak
is hij droevig en vrolijk
is hij dromend en wroetend
in zijn geliefkoosde bloemen
is hij wroetend of vrolijk
hij heeft een raaf gegeten
en een kwakende koptelefoon
in een lammertjesleerboek
heeft hij gelezen
het is hem ernst als een rasp
die een gebogen mussenveertje bijvijlt
met zijn beide handen
denken zijn ogen en oren
over hoeveel jaren nadato nadaden
zal hij een onzelieveheersbaasje
een zindelijk sieraad zijn in de wereld?
Iwosyg naar een
tekening van Lucebert
nu nog zit hier iwosyg
met zijn spruitjes strottehoofd
hoog opgestoken uit
zijn nestharen stem en zegt:
tut tut (i.e.
welterusten)
Verhelderend essay
Heel veel is er niet te vinden over dit gedicht.
Maar er is gelukkig een essay van de Nederlandse letterkundige Rudy Cornets de Groot.
‘Iwosyg is’, schrijft hij. ‘niet mooi, niet lelijk, niet onvolmaakt. Het is net als een symfonie van Schubert en de Venus van Milo: onvoltooid. Het onvoltooide heeft zijn eigen schoonheid’.
Cornets de Groot wijst erop dat Lucebert bij zijn gedichten vaak woordenboeken raadpleegde. Vooral de Van Dale.
Hij zoekt in diverse drukken woorden op.
Woorden die beginnen met IW, doedelzak, nadaden, tut en lammertjesleerboek en stuit dan bijvoorbeeld op woorden als Iwriet , nadagen, lammertjespap en huttentut.
Over de Walgvogel schreef ik al eens eerder: Reizen (19): Mahébourg Mauritius
Hij wordt op het goede spoor gezet door Aldert Walrecht. Een letterkundige die bevriend was met Lucebert.
(In 2000 verscheen Lucebert, acht brieven; Brieven aan Aldert Walrecht).
Volgens Walrecht is het gedicht geschreven in 1952 en was het gemaakt op het vierjarige zoontje van Bert Schierbeek.
Dat was dus in de beginperiode van de Vijftigers, een beweging van experimentele dichters waarvan Lucebert en Schierbeek prominente vertegenwoordigers waren.
Op verzoek van Cornets de Groot geeft Frieda -de moeder van het kind- antwoord op vragen, die worden overgebracht door Walrecht.
Dat wordt verwerkt in het essay.
‘Allereerst zijn daar’, schrijft de Groot ‘de doedelzak en de bloemen: het zijn de beelden voor de ballonbroek, waar het kind in rond liep, en op de stof waarvan bloemmotieven waren gedrukt. Voor de raaf wist Frieda geen oplossing, maar de koptelefoon was een stuk speelgoed, en het lammertjesleerboek een kleurenprentenboek met dieren, lammetjes o.a. Lucebert slaagt erin een objectieve observatie zo weer te geven, dat zij bij de feiten blijft, en toch een opening maakt naar een ruimte, ver van de werkelijkheid vandaan.’
En later:
‘Associaties die zich aandienen drukken een visie uit, en niet (de oplossing van) één of ander probleem. Zij stralen het eigen innerlijk leven uit, en zij doen dit met te groter kracht, naarmate de werkelijkheid meer en meer terug treedt’.
Dan komt Cornets de Groot met zijn verbluffende oplossing:
‘Natuurlijk wordt een gedicht op iwosyg dan een zelfportret. De experimentele dichtkunst is immers een tijdgenoot van dat jongetje, en de experimentele dichter, vol jazz en data, zingt zoals hij gebekt is. Dat strottenhoofd met zijn nestharen stem is ook de stem van deze dichters. Hun taal borrelt niet op uit geest of ziel: het is op en top lichamelijke taal’.
Het is overigens wel aardig om te weten dat Lucebert in 1949 al een verhouding had met Frieda Koch, de echtgenote van Bert Schierbeek.
Beide dichters schreven elkaar daar brieven over, waaruit zowel ergernis als bewondering spreekt.
Deze reeks prozadialogen werd in 1978 gebundeld in het boek Chambre-Antichambre.
ZoekPoëzie 1: Slauerhoff
Maneschijn te Tsingtao
ZoekPoëzie 2; Natasha Lako
De vier heldinnen van Mirdita
ZoekPoëzie 3: Ursula Krechel
Boetedagen
ZoekPoëzie 4; Hugo Claus
Voor Gerrit Kouwenaar
En Rade
ZoekPoëzie 6; Johnny the Selfkicker
Dendermonde 63
ZoekPoëzie 7; Carlos Drummond de Andrade
De liefde, natuurlijk
ZoekPoëzie 8: James S. LaVilla-Havelin
Silver nights in Rochester
Jeugdherinnering
ZoekPoëzie 10: C.S. Adama van Scheltema
De Dijk
ZoekPoëzie 11: Wyslawa Szymborska
ZoekPoëzie 12; Drs.P
Heen & Weer
Voor de klei-ne-ren
Bommen
Meisjes van dertien
Zoekpoëzie 16: Joan Hambidge & Elisabeth Eybers
Bloedbanden
ZoekPoëzie 17: Marc Chagall & Blaise Cendrars
De dichter (Half vier)
Droom in Tenochtitlán
's Morgens
ZoekPoëzie 20; Slauerhoff versus Schotman
Benard advies
Een witte bungalow op Capri
Empathy for Dave Winfield
ZoekPoëzie 23: Maurice Gilliams
Winter te Schilde
ZoekPoëzie 24: Saul van Messel
Restaurant
ZoekPoëzie 25: Jacques van Tol
De olieman heeft een Fordje opgedaan