Poëzie (358)

 

De blinde krantenverkoper van Parijs

J.J.Slauerhoff was een ‘’leven lang’’ zeer gecharmeerd van het werk van Rainer Maria Rilke (Praag 1875) . Hij hield van zijn gedichten en las ze vooral in zijn laatste levensjaren heel intensief. In 1925 schreef Slauerhoff zijn gedicht De Krantenverkooper (Rue Dauphine) , duidelijk geïnspireerd door Rilkes enige roman Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge uit 1910.
     
Hierin treft hoofdpersoon en Rilkes alter ego Malte een blinde krantenverkoper in de Parijse Jardin du Luxembourg. Hij durft hem niet aan te spreken.
De krantenverkoper van Slauerhoff gaat door de Rue Dauphine, een drukke straat in het centrum van Parijs, die loopt van de Rue Mazarine naar Le Pont Neuf.

          


Van J.J. Slauerhoff

De krantenverkooper
(Rue Dauphine)

Als sterren, welker zon tot mist verging,
Een nauwe en reeds niet meer ronde baan
Tusschen der andre glansrijke onderling
Gesloten schittring blindlings begaan,

Doolde hij nog een tijdlang in de koude
Verlatenheid van oorsprongloos bestaan
Vervallend voort, te moe om op te houden.

Een eendre ronde nam hij steeds in acht:
Een park, drie straten en een boulevard.
Lang strekte de omloopstijd van ’s middags naar
De vage uren achter middernacht.

’n Stervende lichtstraal leek zijn roep: ‘’La Presse!”
Hij had nooit meer dan enkele voorradig.
De Heilige Maagd, een draaglijke maîtresse
Waren hem even ver en ongenadig.

’s Nachts werd zijn ‘’Troisième Ėdition’’
Weer iedren keer ontmoedigder volbracht;
De tusschenpoos steeds angstiger afgewacht,
Of hij de volgende verheffen kon;
Zoo zwaar, zoo zwaar, zoo zwaar bonsde zijn klacht
Tegen ’t bestaan van warmte, vreugde, zon.

God, dit zijn dus uw martlende vermaken!
Daarom zal ‘k zonder U mij wel vergeven
De enkele frivole woorden hier geschreven
Die van mijn dof gedicht de wil verzaken.

God, daaraan hebt Gij dus u welgevallen!
Geef mij de zonnen en de sterrenbeelden
Dan zal ik ze te pletter laten vallen
Volhoudende dat Gij ’t lichtzinnigst speelde

De grote Slauerhoff-kenner Kees Lekkerkerker vraagt zich in zijn voorwoord van de gedichtenbundel ‘’Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’’ af waar die God zo ineens vandaan komt.
     
Hij schijft: ‘’In welk gedicht van welke andere dichter wordt God uitgedaagd als in het vers over die Parijse krantenverkoper?”

Hieronder een passage van de ontmoeting tussen Malte en de blinde Zeitungsverkȁufer uit de roman van Rilke:

In meiner Feigheit, nicht hinzusehen, brachte ich es so weit, daß das Bild dieses Mannes sich schließlich oft auch ohne Anlaß stark und schmerzhaft in mir zusammenzog zu so hartem Elend (…) daß ich mich entschloß (…) sofort aufmerksam an ihm vorbeizugehen.

 

Klik HIER voor alle Zoekpoezie

 


De Vinger Gods

Dit is De vinger Gods. Gefotografeerd door scheepsarts-dichter J.J.Slauerhoff in 1930. Hij schreef er een gedicht over: Fernando de Noronha. Een archipel van 21 eilandjes in de Atlantische Oceaan, 340 kilometer uit de kust van Brazilië en geen duizend mijlen ver zoals Slauerhoff met dichterlijke vrijheid schrijft.
      Hij was er niet erg blij mee. Hij verlangde zelfs naar de Nederlandse wolken. Hij, die ooit de regels dichtte: ‘’In Nederland wil ik niet sterven en in de natte grond bederven’’.  
     
Hoe zou het er anno 2015 op Fernando de Noronho uitzien? Die vraag komt natuurlijk op als je het gedicht leest.

Van J.J.Slauerhoff

Fernando de Noronha

De vinger Gods –een steile, plompe rots-
Staat op ’t genaadloos strak azuur gericht.
De ballingen op deze bruine rots
Zijn ook gevangenen van zee en licht

Ontsnappingspogingen mislukken steeds
Het vasteland is duizend mijlen ver;
Wel zijn drie hunner, vroeger, zeilend er
Geland, maar als verdorste lijken reeds.

Nooit heb ik in de neevlen van het Noorden-
Die winters dempen weiden, slooten dicht
Waarin wanhopige boeren zich vermoorden
Door Godsdienst en Geweten streng gericht-

Bevroed dat er een land van zonneschijn
Waar ook de dorste rots bloei moet ontvangen
Zoo godvergeten desolaat kon zijn
Dat het naar ’t land der wolken doet verlangen.

Een eiland, wel voor eeuwig vastgelopen
In den staalblauwen harden hemelkring
Een ballingschap die niets meer heeft te hopen
Van een aardbeving of omwenteling.



Fernando de Noronha is het grootste eiland. Maar wat heet groot?: 18 vierkante kilometer. 4.000 inwoners, die tegenwoordig vrijwel allemaal leven van het eco-toerisme. Want het zijn paradijselijke eilanden met witte stranden; de zee is inderdaad azuurblauw en je schijnt er fantastisch te kunnen duiken.
      Het aantal toeristen blijft beperkt want er mogen er om de boel niet te verzieken niet meer dan 450 tegelijk zijn. Hoe serieus men zich daaraan houdt weet ik niet, want als je op Internet zoekt zie je een stuk of honderd hotels en andere overnachtingsmogelijkheden.
      Fernando de Noronha werd in het begin van de zestiende eeuw ontdekt door de Portugezen. Fransen, Engelsen en Spanjaarden zetten er ook hun sporen uit en vanaf 1635 was het een tijdje in handen van de Nederlandse West-Indische Compagnie.
      Maar de Portugezen kwamen terug, bouwden forten op het hoofdeiland en maakten er inderdaad een soort gevangenis van; een oord voor bannelingen. Dat zou het zo’n 200 jaar blijven. Om ontsnappingen te voorkomen werden alle bomen op dit subtropische eiland gekapt, zodat de gevangenen geen boten konden bouwen.Charles Darwin deed het eiland aan.
      In de tweede wereldoorlog werd het gebruikt als een Amerikaanse militaire basis. Vanaf 1988 is het toerisme op gang gekomen en Fernando de Noronha staat inmiddels ook op de lijst van Unesco werelderfgoederen.


Klik HIER voor alle Zoekpoezie

 

 

Van R.J.Resink

Versklaar

Als krabbesporen op het strand,
als vogeltrekken door de luchten,
als vissenkringen in het water,
als verse vonken van elk vuur
zo moeten ook gedichten zijn:
voortvluchtig in hun element.


1. Remco Campert: Dichten is een daad
2. Gerrit Komrij: De dichter
3. A van Collem: Als ge me leest, dan moet ge mededichten

4. Rutger Kopland: Lijsterbessen 
5. Sybren Polet: De dichter als dokter
6. R,J,Resink: Versklaar

 


Van Sybren Polet

De dichter als dokter

Klop klop.
Hier komt de dokter met zijn woorden,
als een vriendelijk geklede avond,
een avond in sportkostuum.

Tril maar niet.
Ik zal de pijn wegzuigen uit je wang
en als je wilt
leg ik mij op je als een warm kompres.
Zo wen je misschien gemakkelijker aan je lichaam.

Ben je alleen? Stel je maar voor:
iedere minuut treed ik opnieuw de kamer binnen,
ik steek de lamp aan en schik je bed;
één woord leg ik op je voorhoofd
als een hand koel ijs
twee woorden duw ik als een kussen in je rug,
één woord laat ik achter om je te strelen
Zo heeft mijn gedicht toch een funktie.

En als je wakker wordt en wilt drinken,
twee jonge in het wit gestoken woorden geven je te drinken,
en als je slapen wilt
dit is een woord zó zacht
dat je wel moet slapen.

Klop klop,
hier komt de dokter met zijn woorden.
 

1. Remco Campert: Dichten is een daad
2. Gerrit Komrij: De dichter
3. A van Collem: Als ge me leest, dan moet ge mededichten

4. Rutger Kopland: Lijsterbessen

 

Van Ida Gerhardt

In memoriam Patris

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
En, niets te zeggen als hij bezig is:

‘’Dàt is een man, daar kun je staat op maken’.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij op huis aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door de wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouders draagt.

 

Subcategorieën

 

Twee maal de helft en een geel strikje