Poëzie (358)

 

Voor wie ik liefheb, wil ik heten

Het was in de zomer van 1977. Bij mij in de buurt werd een poëzienacht gehouden. Omdat ik in die tijd wel eens gedichten schreef, mocht ik ook meedoen. Dat was vleiend. En ook leuk was dat na mij Neeltje Maria Min opkwam. Daar was veel volk op afgekomen. Men wilde haar zien en horen, een bundeltje kopen met handtekening en -wie weet- haar misschien zelfs wel even aanraken.
     
Neeltje Maria Min. Alleen die naam al. Zij maakte in 1966 toen zij pas 22 jaar was een spectaculair debuut met haar bundel ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’. De eerste druk verscheen in een oplage van 7.000 exemplaren. Daarna volgden nog vele herdrukken. Er werden in totaal zo’n 80.000 bundels verkocht. Dat is verschrikkelijk veel voor een Nederlandse dichtbundel.
     
Zij was dus even een BN’er. Heel veel interviews, die overigens erg op elkaar leken. Lovende, maar ook minder lovende recensies. Zij schreef namelijk ambachtelijk. Dat was een hele ommekeer na al die experimentele herenpoëzie van De Vijftigers. Haar werk was niet alleen ritmisch; het rijmde ook nog. Het leek eenvoudig, maar als je wat beter las was het ook mystiek en mysterieus.
     
Maar het werd na een tijdje bijzonder stil rond haar. Zij publiceerde niets meer en verdween uit de media. Toen zij die nacht verscheen leek zij -de verloren dichter-, een weggelopen dochter die ineens weer was komen opdagen.
     
Twee jaar later maakte Hans Fels voor de VPRO de documentaire ‘Twee schrijvers en het lot’. Dat ging over de auteur Rudolf Bruyn, die in zijn leven veel toneelstukken en diverse romans had geschreven, maar van wie nooit iets was gepubliceerd. En over Neeltje Maria Min, die na haar spetterende debuut in de vergetelheid was geraakt.
     
Zij laat in dat programma een enorme hoeveelheid fanmail zien, leest hier en daar wat voor en besluit -al dan niet aangemoedigd door Hans Fels- de veelal nog ongeopende brieven in het open haardvuur te gooien. Een veelzeggend en bijna dramatisch gebaar.
      Ze was het spuugzat allemaal.

Van Neeltje Maria Min

Familieberichten

I

Mijn moeder is mijn naam vergeten
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten


Luister naar het gedicht in de uitvoering van:


Lenny Kuhr

Janne Schra

Blaudzun

  

 

Max Reger’s pianissimo possibele

Jozef Eyckmans (1907-1996) was zo’n dichter, die over het algemeen goede recensies kreeg, diverse prijzen won (Reina Prinsen Geerligsprijs, Jan Campertprijs), maar vrijwel niet werd gelezen door een wat groter publiek. Inmiddels is hij vergeten. Hij had een zeer grote bewondering voor de Duitse componist, pianist en organist Max Reger (1973-1916). Dat blijkt uit diverse geschriften, maar ook uit dit gedicht. PPP staat voor pianissimo possibile (Zo zacht mogelijk)

Van Jozef Eyckmans

max reger

wanneer alles mij de keel uithangt
is er altijd nog
max reger

hij at 2 biefstukken
in de poort van cleve
hij toverde van onder zijn lorgnet
onzegbaar fijne ppp’s
te voorschijn

ik noteer dit
in het vondelpark paviljoen
met uitzicht op de weg

waar
van tijd tot tijd
een mooie gek

in een gehuurd rijtuig
voorbij ratelt

Hoezeer Eyckmans gegrepen was door Reger blijkt ook uit dit dagboekfragment van Margaretha Ferguson’s ‘’Brief aan niemand’’. (Dagboekfragmenten 1948-1984)

11 maart 1981:

‘’Jozef Eyckmans bracht viool-pianosonates van Max Reger mee, en Schumann, en Paul Hindemith en vertelde, vertelde, het was met Botta en Jopie en Alexander echt een verrukkelijke avond’’.

 

Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

Een ode aan Aelbert Cuyp

   

   Aelbert Cuyp: Rivierlandschap met ruiters

Jan Eijkelboom (1926-2008) woonde lang in Dordrecht. Hij was daar ereburger en eerste stadsdichter. In dit gedicht brengt hij een ode aan de schilder Aelbert Cuyp (1620-1693). Een stadgenoot en dus geen Amsterdamse marktkoopman.
      Kleef staat voor het Duitse plaatsje Kleve, dat net over de grens met Nederland ligt. Aelbert Cuyp bracht daar een bezoek en maakte een aantal schetstekeningen aan de Waal tussen Nijmegen en Kleef. Die werkte hij later uit in zijn Dordts atelier.
      Het eiland in dit gedicht staat voor het eiland van Dordt waarop Dordrecht ligt. Dat wordt omringd door de Beneden Merwede, Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep, Dordtsche Kil en Oude Maas.


Van Jan Eijkelboom

Aelbert Cuyp

Hij kwam nooit verder dan Kleef
zag daar een rots
met zon erop.

Hij deed het ermee, legde
het vast op een wijze
die maakt

dat zulk licht voor wie het ziet,
nog altijd en voor eeuwig
naar honing smaakt.

Terug op zijn eiland ging hij
er soms even af, om te zien
hoe zijn stad erbij lag.

Vanaf de overkant was het gewemel
van torens en poorten en ook nog
de ruimte daaroverheen

bijna te veel voor een schetsboek.
Geopend als bij vleugelslag
toont het een horizon

gevuld met stad onder een hoge lucht
aan water onderstreept met
bosjes riet

waaruit een schilder toen
zijn pen betrok eer hij
zijn universum schiep.

  

   Aelbert Cuyp: Gezicht op Dordrecht

Musea

De schilderijen hierboven hangen in het Rijksmuseum Amsterdam.
      Maar in het Dordrechts Museum hangt ook een aantal schilderijen van Aelbert Cuyp.


Tuin Dordrechts Museum

  

Op een muur bij het Dordrechts Museum is dan weer dit gedicht van jan Eijkelboom aangebracht.

De bollen

  


Even buiten het museum in de Vriesestraat staat dit beeld van Aelbert Cuyp. Het lijkt een beetje op een Michelinmannetje.
Zilverkleurige spiegelbollen van diverse maten. Dat het hier om een mens gaat, blijkt uit het paar schoenen dat zich onder de bollen bevindt.

Het zijn Van Bommelschoenen, een bedrijf dat al in de Gouden Eeuw van Aelbert Cuyp schoenen maakte.
     

Op de sokkel is de volgende tekst aangebracht:
‘Aelbert Cuyp. Meester van licht, lucht, water en landschap‘.
     

Het beeld is gemaakt door Maria Roosen, een beeldhouwer die vaker met spiegelbollen werkt.
      Het is onherkenbaar, omdat Aelbert Cuyp geen zelfportretten heeft gemaakt.
In de bollen wordt de omgeving van het beeld gereflecteerd en dat is bedoeld als een hommage aan het Dordrecht va
n de kunstenaar.

 
Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

Een giraffe aan de haven

     

Jan Eijkelboom (1926-2008) woonde lang in Dordrecht. Hij was daar ereburger en eerste stadsdichter.
      In het onderstaande gedicht heeft hij zich laten inspireren door dit beeld van Henk Visch.
Het staat aan de Houttuinen in Dordrecht.

Van Jan Eijkelboom

De giraffe

Er zijn dieren die echt niet kunnen
maar er in ’t echt met zachte nadruk zijn.

Deze onhandigste aller grazers
steekt liever zijn kop in het lover.

Maar let op: de klimmende velden
van tabaksbruine vlekken

maakten plaats voor het groenig patine
van een tijd die nog langzamer gaat

dan de geduldige regelmaat
van onze seizoenen. En waar

hij op de keien staat, staat hij
bij alle onwaarschijnlijkheid

volmaakt natuurlijk op zijn plaats.

   

 
Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

Geloofsgenoten & feestgangers

Lang hebben critici & lezers gedacht dat J.J.Slauerhoff in onderstaand gedicht afrekent met kerkgangers, gelovigen en strenge voorgangers. Niemand stelde zich de vraag, waarom de mensen uitgerekend op vrijdagavond naar de kerk gaan om daar als het allemaal voorbij is een portie kaas met mosterd te nuttigen.
     
Maar achteraf begreep iedereen het, waarna sommige critici beweerden het altijd al gedacht te hebben. Het was Simon Vestdijk, die ze uit de droom hielp. Dit gedicht gaat helemaal niet over gelovigen of kerkgangers, maar Slauerhoff bedoelt hier de leden van de Amsterdamse studentenvereniging USA (Unitas Studiosorum Amstelodamensium).
      Zowel Slauerhoff als Vestdijk waren daar in hun studiejaren lid van. Net als bijvoorbeeld -volgens Wikipedia- Hedy d’Ancona, Piet Dankert, Cas Enklaar, Joris Luyendijk, Pim de la Parra, Herman Pleij. Jef Rademakers, Han Reiziger, Uri Rosenthal, Gerard Spong, Henk Vonhoff en Willem Wilmink.

Van J.J.Slauerhoff

De afgescheiden Gemeente

Volbracht zijn alle wekelijksche plichten,

En Vrijdagsavonds gaan ze vroom ter kerke

Om zich aan 's voorzangers vroed woord te stichten,

Opdat zijn hemeltaal hun zielen sterke.

 

Soms raakt de goede man in zalvend vure

En wekt hen op jaarliedren te psalmeeren,

Dat stijgt ten hemel, en te twalef uren

Mogen de vromen zelfgenoegzaam keeren.

 

Nog enklen zitten in de kille kerk,

Zich troostend met een portie kaas met mosterd,

Armzaliger als hongrige kerkratten.

 

Spoedig komt dan de sluimerdronken koster

En jaagt de achterblijvers uit de kerk.

Dit is de Dienst dier op hun secte pratten.

 
 

 

 

 

Rijks HBS Leeuwarden

 

 

Slauerhoff en Vestdijk kenden elkaar al van de middelbare school.

Op deze foto uit 1916 van de Rijks HBS in Leeuwarden staan zij beiden.

Vestdijk op de achterste rij , tweede van links. Slauerhoff onderaan helemaal rechts. 

 

Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

©2016 Ronald van den Boogaard

Subcategorieën

 

Twee maal de helft en een geel strikje