Poëzie (358)

 

Klokke Roeland

Vroeger zongen wij het op de lagere school. Ferm, beklemtoond en met hier en daar een uithaal. Dit was een lied van stavast.
      In Vlaanderen moest je zijn voor heldendom en avontuur. Zoveel begrepen we wel, maar de tekst was verder volkomen onbegrijpelijk.
Het werd ook niet uitgelegd. Bij ons niet althans en bij veel anderen ook niet. Want ik heb ’t eens nagevraagd bij wat mensen die ook nog de lagere school gevolgd hebben. Vrijwel iedereen had het lied gezongen. En niemand had er iets van begrepen. Trouwens: Nog steeds niet.

We moeten terug naar de veertiende en begin vijftiende eeuw. De Honderdjarige Oorlog. Een reeks conflicten tussen Frankrijk en Engeland, hoewel er bij tijd en wijle ook onderling stevig gevochten werd. Vlaanderen is bezet door de Fransen en verzet zich daar tegen.
      Jan Hyoens en Jacob van Artevelde zijn de volksleiders. Hyoens is aanvoerder van de zogeheten Witte Kaproenen en de lakenkoopman Jacob van Artevelde hief de boycot van de Engelse wolinvoer op. Hi zorgde er ook voor dat officiële documenten in het Vlaams werden opgesteld.
      Van Artevelde werd in 1345 tijdens een oproer vermoord. Zijn rol werd overgenomen door zijn zoon Filips. Daarom wordt in het lied in meervoud gerept over de Artevelden. Op diverse lagere scholen gezongen als ‘’in de velden’’.   


Van Albrecht Rodenbach

Klokke Roeland

Voorzang

Boven Gent rijst
eenzaam en grijsd
’t oud Belfort, zinbeeld van ’t verleden.
Somber en groots
steeds stom en doods,
treurt de oude Reus op ’t Gent van heden.
Maar soms hij rilt
en eensklaps gilt
Zijn bronzen stem door de stede.

Toezang

Trilt in uw graf, trilt, Gentse helden,
Gij, Jan Hyoens, gij, Artevelden:
‘mijn name is Roeland, ‘k kleppe brand
en luid de storm in Vlaanderland.’

Voorzang

Een bont verschiet
schept ’t bronzen lied
prachtig weertoverd mij voor de ogen;
mijn ziel erkent
het oude Gent;
’t volk komt gewapend toegevlogen,
’t Land is in nood:
‘Vrijheid of dood!’
De gilden komen aangetogen.

Toezang

‘k Zie Jan Hyoens, ‘k zie de Artevelden,
en stormend roept Roeland de helden:
‘mijn naam is Roeland, ‘k kleppe brand
en luid de storm voor Vlaanderland.’

Voorzang 

O heldentolk,
O reuzenvolk,
O pracht en macht van vroeger dagen;
O bronzen lied,
‘k wete uw bedied,
en ik versta ’t verwijtend klagen.
Doch wees getroost:
zie ’t oosten bloost
en Vlaanderens zonne gaat aan ’t dagen.

Toezang

Vlaanderen die Leeuw! Tril, oude toren,
en paar uw lied met onze koren:
zing: ‘Ik ben Roeland, ‘k kleppe brand,
luide triomfe in Vlaanderland.’

                                                                                               Jacob van Artevelde op de Vrijdagmarkt in Gent

Het Belfort van Gent is een toren van 95 meter hoog. Grijs gekleurd.
Klokke Roeland was een stormklok die tot 1659 in het Gentse Belfort hing. De bel werd geluid bij brand en als er slecht weer op komst was.
      Bij brand werd de klepel tegen de klok geluid.

Toezang is in het Nederlands nazang.  

Verschiet is toekomst en bedied is betekenis.

Klokke Roeland werd vernoemd naar Ridder Roeland (Roland) die in de achtste eeuw Karel de Grote diende. Hij werd een held die bezongen werd in het Roelantslied (Chanson de Roland).

 Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

 

Apollo en de slang

Zelfs voor gewone stervelingen is ’t herkenbaar. Er schiet je iets te binnen. Iets waar je al tijden op zit te vlassen. Iets ‘’briljants’’.
      Maar dan komt het. Je moet het onthouden.
En dat is vaak een probleem.

De curieuze dichter Hans Vlek (1947-2016) gebeurde dat ook.
      Hij, de zelfbenoemde Goddelijke Gek, de belezen en erudiete dichter, de wereldburger, die onder meer in Marokko en Spanje woonde, de man die in 2007 Poëtry International in Rotterdam op zijn kop zette door een verward en volkomen krankzinnig optreden, stapt een kantoorboekhandel binnen om z’n zingende zin, zijn epitaaf van weken denken, zijn briljant aforistisch kortpoëem, op te kunnen schrijven.


      En dan ontstaat dit bijzondere gedicht.

Van Hans Vlek

Voor M.

Apollo en de slang

Een zingende zin als python flitst even, onder
kindergefluit en claxongetoeter
op in het oerbos van Pan waar
onder je oude brusselse hoed, goden
denkers en dichters hun agorisch
lyceum onder vilt en olmloof
levend houden, zodat je -papier-
loos als ‘n socratiër-

’n kantoorboekhandel binnenschiet,
-de zin als apollo nog steeds bij de kop-
een goedkoop gelinieerde bloknoot
en ’n patronenvulpen koopt met plasticdop en,
doorsnelt naar ’n terras
om bij ‘n wijntje die
gedistingeerde epitaaf van weken denken
dat briljant aforistisch kortpoëem, in
snelle krabbels hijgend te noteren.

Maar gevlogen is de python. En
je zit voor ’n volle, zin-
ledige rhyton-

Hans Vlek was niet alleen belezen, hij kende zijn klassieken en liet dat ook graag blijken.

Apollo was de Zonnegod, de god van het licht, beschermer van de poëzie en aanvoerder der muzen in het Griekse Delphi.
      Apollo versloeg de monsterlijke slang, de Python. En ter ere van hem werden in Delphi om de vier jaar de Pythische Spelen gehouden, begonnen als een soort poëziewedstrijden.

Maar … en dan begint de cryptische verwarring in dit gedicht, python staat ook voor programmeertaal.

Socratiër voert terug naar Socrates, filosoof te Griekenland (-469-399). Ter dood veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. En dat komt weer terug in de rhyton aan het eind, want dat is een drinkbeker.

Agorisch komt van agora, een Volksvergadering, die in het oude Griekenland plaats vond op het centrale plein in de grote steden.

Een epitaaf is een grafschrift en aforistisch is afgeleid van aforisme, een korte bondige uitspraak.  

Hans Vlek overleed vorig jaar in een psychiatrische inrichtichting te Den Bosch.

      Hij schreef ook ‘’recht voor z’n raap poëzie’’. Voortvloeiend uit activiteiten, die hij verrichtte om in leven te blijven. 

Van Hans Vlek

Mijn maat

Tussen het werk door draaien we
een zware of praten wat
over Sparta, mijn maat en ik
Zijn stopwoord is een woord dat ik
op muren schreef

Koude thee uit limonadeflessen
achttien jaar lang voor
zes geeltjes per week-
een neger zou de blues uitvinden

Sparta slaat in dit verband niet op het Griekse Sparta, maar is een voetbalclub in Rotterdam.  


Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

 

Bury My Heart at Wounded Knee

In 1970 verscheen in de USA een opmerkelijk boek: Bury My Heart at Wounded Knee van Dee Brown. In dit boek aandacht voor het bloedbad in 1890 bij het dorp Wounded Knee ten oosten van het Pine Ridge Indian Reservaat in South Dakota.
      De indianen waren het reservaat ontvlucht maar werden ontdekt door het Amerikaanse leger ((Een Cavalerieregiment). Er ontstonden schermutselingen waarbij meer dan 200 Indianen werden vermoord. Er sneuvelden ook 25 militairen.


In 1973 was er in de VS niet alleen toenemende kritiek op de Vietnam-Oorlog, maar er was ook een opleving van Indianenactivisme. Honderden leden van de American Indian Movement bezetten Wounded Knee en riepen een Vrijstaat uit. Opnieuw werd het Amerikaanse leger erop afgestuurd.
      Na 73 dagen werd de bezetting gebroken. Er vielen geen doden, maar 1200 mensen werden gearresteerd.

In die tijd ook schreef de Amerikaanse historicus Theodore Roszak zijn beroemde boek The making of a counter culture, in het Nederlands vertaald als Opkomst van een tegencultuur.

Dit alles was voor de geëngageerde Sonja Prins reden om dit gedicht te schrijven:


Kanttekening bij Roszak, notitie 29

my heart is buried
at wounded knee

kan n nakomeling
van de intelligentsia
van t witte ras
van het witgekalkte
witte soldatenras
in de honingraat klimmen
van anti-kolonialistiese
vrijheidsstrijd.

mijn hart en lever
spreken mee
on-wit

mijn ogen en mijn longen
ademen de verfijnde neerslag
van nederlagen

ik geloof wel dat ik zelf
ben begraven
at wounded knee

(Uit Notities 1973; Sonja Prins)

 

Luister HIER naar REDBONE met We were all wounded at Wounded Knee

 

Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

 

Huldegedicht aan Singer

Paul van Ostaijen werd niet oud. 32 jaar. Hij overleed in 1928 aan TBC en had toen een klein maar indrukwekkend oeuvre bij elkaar geschreven. Vooral poëzie: Alpenjagerslied, Boem Paukeslag, Avondgeluiden, Melopee. Maar zijn bekendste, meest besproken, vereerde en verguisde werk is Huldegedicht aan Singer.
      Hij schreef het in Berlijn direct na afloop van de eerste Wereldoorlog toen hij daar tot in 1921 in zelfverkozen ballingschap verkeerde. Hem wachtte namelijk een veroordeling in België, omdat hij als linkse flamingant had geschreven voor de activistische Vlaamsche Courant.

      Het gedicht heeft een zeer kenmerkende layout. Geschreven als een soort partituur. Lees het eerst nog even, leg er ritme in en verbaas u over de belezenheid van de dichter, de kracht van de woorden, de humor en de onderhuidse kritiek op het cultuurklimaat. Verwonder u over de actualiteit van dit gedicht, dat bijna honderd jaar geleden geschreven is.         
      Daarna zal ik iets vertellen over een paar hoofdpersonen: Floris Jespers, Hans Sachs, Genoveva van Brabant en de Jungfrau van Orleans.
      En bedenk ook dat Panem et Singerem staat voor Brood en Singers (Singer naaimachines). Daarna moet u er nog eens naar luisteren.    

 


HULDEGEDICHT AAN SINGER



Slinger
       Singer
             naaimasjien
Hoort
    Hoort
       Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht
Wat
   Wat
jawel
   Jespers Singer naaimasjien
hoe zo
   jawel
       ik zeg het u
       Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht
Waarom
       waardoor
               wat wil hij
Jawel
    hij zal
          hoe zo
               Circulez
                       want
  SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE

de beste
        waarom
              hoe kan dat
                      wie weet
                              alles is schijn
Singer en Sint Augustinus
Genoveva van Brabant
                      bezit ook een Singer
                                  die Jungfrau von Orleans

Een Singer?
jawel
jawel jawel jawel ik zeg het u een Singer
versta-je geen nederlands mijnheer
Circulez
      Bitte auf Garderobe selbst zu achten
ik wil een naaimasjien
iedereen heeft recht op een naaimasjien
ik wil een Singer
iedereen een Singer
Singer
         zanger
                   meesterzangers
                                 Hans Sachs
heeft Hans Sachs geen Singermasjien
waarom heeft Hans Sachs geen Singer
Hans Sachs heeft recht op een Singer
Hans Sachs moet een Singer hebben
Jawel
         dat is zijn recht
              Recht door zee
                    Leve Hans Sachs
                          Hans Sachs heeft gelijk
hij heeft recht op

  SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE

alle mensen zijn gelijk voor Singer
Circulez
een Singer
Panem et Singerem

Panem et Singerem    Panem et Singerem    Panem et Singerem

                   et Singerem et Singerem

Ik wil een Singer
wij willen een Singer
wij eisen een Singer
wat wij willen is ons recht
                        ein fester Burg ist unser Gott

Panem et Singerem    Panem et Singerem    Panem et Singerem

                   et Singerem et Singerem

Waarom
      hoe zo
            wat wil hij
                       wat zal hij
Salvation army
Bananas atque Panama
          de man heeft gelijk
          hij heeft gelijk
gelijk heeft hij jawel
                      jawel
                           jawel
                                waarom
                                wie zegt dat
                                waar is het bewijs
            jawel hij heeft gelijk

Panem et Singerem    Panem et Singerem    Panem et Singerem

                     Singerem Singerem

  SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE

 

Er is veel over dit gedicht geschreven. Veel gespeculeerd. Veel geïnterpreteerd en gefilosofeerd.   
      Wie is bijvoorbeeld de ‘’ik-figuur’’? Is dat van Ostaijen zelf? Een politieagent, een dorpsomroeper, marktkoopman, krantenverkoper?  
      Ach, het is in ieder geval iemand die de mensen oproept om ergens naartoe te komen en te circuleren of door te lopen.

Floris Jespers was een vriend van Van Ostaijen. Een schilder. Hij zou mogelijk concessies aan zijn kunstenaarschap hebben gedaan door zoiets burgerlijks als een Singer naaimasjien aan te schaffen. Een metafoor wellicht: Buigen voor commercie. 
      Van de andere kant: als je dan toch een naaimasjien aanschaft kun je maar beter een Singer nemen, want dat is de beste. En dat lijkt dan weer erg op een vuige reclameslogan.
      Genoveva van Brabant leefde in een tijd dar er nog geen Singers waren. Stijn Streuvels schreef een boek over haar. Zij was getrouwd met Graaf Siegfried en werd -vals- beschuldigd van ontrouw door hofmeester Golo. Zij en haar pasgeboren kind werden veroordeeld tot verdrinking, maar zij werd gespaard door haar beul. Gun haar dus tenminste een Singer.  
      En dan is er Hans Sachs. Een schoenmaker, die dichter en toneelschrijver werd. Meistersinger in Nürnberg. Tevens de titel van een opera die Richard Wagner aan hem wijdde. Van Ostaijen had geen hoge pet op van Sachs.  Hij heeft geen Singer, maar zelfs hij zou er wel recht op hebben.    
      De Jungfrau van Orleans verwijst naar het toneelstuk over Jeanne d’Arc van Friedrich Schiller uit 1801. Er zijn diverse Sinten Augustinus, maar wie bedoeld wordt is volgens allerlei bronnen onduidelijk.
      Ein fester Burg ist inser Gott is een hymne, geschreven in 1529 door Maarten Luther. Bach maakte daar later een cantate van.

Maar bedenk voor u gaat interpreteren en concluderen: Alles is schijn. Paul van Ostaijen schrijft dat nadrukkelijk in zijn werk.     

Luister  HIER naar de uitvoering van mezzo-sopraan Marijke Persijn met pianist Peter Visser.

En luister HIER naar een wat meer boertige uitvoering door Marcel Vanthilt en Evi de Jean.


N.B.
Ik ben er later op gewezen, dat de titel van de hymne moet zijn:

      ''Ein feste burg ist unser Gott''.
Dus Van Ostaijen heeft met zijn ''fester" een foutje gemaakt,

      Tenzij er bij een uitgeverij een betweter is geweest, die dit veranderd heeft.


Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

 

 

Vogels & een Dorpsschool

Martinus Nijhoff was zo’n dichter, die altijd bleef schaven en klooien aan zijn teksten. Uiteraard voordat ze gepubliceerd werden, maar ook daarna nog.
      Iedere nieuwe publicatie en vrijwel iedere nieuwe druk van een bundel laat veranderingen zien. Fascinerend wel om dat eens te volgen.
      Ik heb daarvoor één van zijn meer bekende gedichten genomen.


Van Martinus Nijhoff


De Vogels

De arbeiders der fabriek aan de overkant
wanneer de stoomfluit schaften heeft gefloten
gaan op een wei, door muren ingesloten,
in groepjes liggen eten. Onderhand
verzamelen de vogels langs de goten.
De hemel vraagt om kruimels aan het land.
De meeuw zwenkt boven de uitgestreken hand
en bij de schoen zijn mussen toegeschoten.

Andere vogels hebben het niet zo.
Ik heb hen vaak op de brug găgeslagen
zij haalden brood op het stempelbureau

Wanneer de kruimels van den hemel vragen,
een bioscoop, een fiets, een radio,
komt de cavalerie den hoek om jagen.

Dit gedicht verscheen in de bundel Nieuwe Gedichten (1934)
      Maar twee jaar eerder had hij het al gepubliceerd in het poëzietijdschrift Helikon (1931-1939).
Toen heette het Fabriek & Dorpsschool. Dat gaat zo:


Van Martinus Nijhoff

Fabriek & Dorpsschool

De arbeiders der fabriek aan de overkant
Gaan als ’t signaal voor schaften heeft gefloten
Op ’t stukje wei door muren ingesloten,
Voetballen, vechten, etend onderhand,

Dan snelt er een gerucht langs alle goten
De hemel krijgt de kruimels van het land
De meeuw komt zwermen om de werkmanshand
En bij zijn voet zijn mussen toegeschoten

‘k Herinner me den ouden dorpsschoolmeester
Die na zijn maaltijd altijd een homp bruin brood
In ’t kippenhok tussen de tralies drukte

Zoo vindt de eenvoudigheid uit ’s levens drukte
Haar weg naar vrijheid. Woord! Wees onbevreesder!
Ook gij hebt de natuur tot bondgenoot.

De eerste kwatrijnen lijken enigszins op elkaar, maar de terzinen zijn totaal anders.

   Is dit esthetiek, taalgevoel of is er iets anders aan de hand?

Theun de Vries had er wel een verklaring voor. Nijhoff zou zijn sonnet aangepast hebben omdat de dichtbundel in 1934 verscheen. Vlak na het Jordaanoproer, toen stakende arbeiders uit en in elkaar werden geslagen door eenheden van de politie. Maar of dit werkelijk zo is, valt te betwijfelen.
      Misschien was hier wel de wens de vader van de gedachte, want Theun de Vries was een overtuigd communist en redacteur van De Tribune, voorloper van De Waarheid.
      Hij lanceerde zijn theorie in het essay Wandelaar in de werkelijkheid in 1946. In datzelfde jaar verscheen de zesde druk van Nieuwe Gedichten, waarin Nijhoff opnieuw enkele wijzigingen aanbrengt.

In de laatste regel bijvoorbeeld wordt de cavalerie, die de hoek komt omjagen vervangen door:

dan geven antwoord tank en pantserwagen.

Dat was direct na de oorlog kennelijk toepasselijker.


  

 Klik HIER voor alle ZoekPoëzie

 

Subcategorieën

 

Twee maal de helft en een geel strikje