Media (502)

 

Uit de mottenballen

(Door Els Smit, journalist te Rotterdam)

Dat éne avondje dat Teddy Scholten vrij kreeg van René Sleeswijk, op 11 maart 1959, zou haar nog lang heugen. En ons ook. Op die avond won ze met ‘Een beetje’ het Eurovisie Songfestival in Cannes. Dat ze er toen al een aardige carrière op had zitten, is nooit zo beklijfd. En dat ze daarna hard en succesvol doorwerkte eigenlijk ook niet.

Ik interviewde haar in 2002 voor de kranten van de GPD (Geassocieerde Pers Diensten). Toen exposeerde ze in Het Spant in Bussum een aantal van haar aquarellen. Aquarellen? Nou en of.

      Ze zei erover: ‘Ik ben er een jaar of zestien geleden mee begonnen na mijn tijd bij het Rode Kruis. Een dochter van een goede vriend zei dat ze lesgaf in aquarelleren en ze vroeg of ik geen zin had om eens langs te komen. Ik aarzelde. Ik had het idee dat aquarelleren iets was voor dames die met hun tijd geen raad wisten. Maar na een paar lessen, zei de lerares: ‘Er zit bij jou wel wat meer in’. Dit is mijn derde expositie. En van mijn vooroordelen is ook niet zo veel meer over. Ik heb sociale contacten in een heel andere wereld opgedaan én ik heb naar de natuur leren kijken.’

      Ze was daar naar toe gegroeid. Van 1951 tot 1964 vormde ze samen met haar man het duoTeddy en Henk Scholten. Ze waren via de revue van Floris Meslier, die even eerder Toon Hermans zijn grote kans in de theaterwereld had gegeven, verbonden aan de theatergezelschappen van Wim Kan en Martie Vredenius. Later speelden ze met Wlly Walden en Piet Muyselaar in de Snip en Snap Revues van René Sleeswijk. Als eersten hadden Teddy en Henl in de jaren zestig een eigen televisieshow: Jos van der Valk presenteert “Zaterdagavondakkoorden”, vanuit Studio Treslong in Hillegom. Teddy presenteerde het eerste televisieprogramma dat met een verborgen camera werkte: “Kiekeboe”. En ze zong in New York bij het orkest van Percy Faith. Ze presenteerde honderden radioprogramma’s voor ongeveer alle zuilen die Nederland in die tijd had. En ze was 13 jaar lang verbonden aan het Nederlandse Rode Kruis waarvoor ze promotie maakte op radio- en televisie.

      ‘We hadden totaal geen privé leven.’

Dat zou z’n tol eisen. Midden jaren zestig kreeg ze de ziekte van Basedow, een schildklieraandoening, die haar ondermeer een permanent uitpuilend oog opleverde. ‘En dat in mijn vak. Ik zie me nog naar die radiostudio’s gaan, met die dikke zonnebril op. Later heb ik wel eens gedacht: die showbusiness, je vindt het leuk, je werkt keihard en je denkt dat het altijd zo door kan gaan, maar op een gegeven moment steekt je lichaam toch kennelijk een vingertje op. Mij heeft die ziekte geleerd het vak enigszins te relativeren.’

      Het was een mooi interview in 2002. Het klikte zo dat ik haar op een gegeven moment durfde vertellen over de Eenhoorn, een mythisch beest dat al m’n hele leven lang als ik op reis ben m’n pad kruist: op een muur in Edinburgh, in de etalage van een winkel in Parijs, op een tweedehandsmarkt in Budapest, Servet, op een uithangbord, zomaar in Zeeland, you name it.

      Teddy keek er niet van op. ‘Ik zal je vertellen over mijn vader,’ zei ze. Sinds zijn dood was er bij grote emotionele gebeurtenissen in haar leven ‘altijd die oranje vlinder.’ Het was vlak na zijn overlijden begonnen en het nooit meer opgehouden. ‘Ook niet bij rouwdiensten.  Ik bedoel: een oranje vlinder in een kerk!’

      Teddy en ik hebben jaren contact gehouden. Ze bleef zo lang het kon ‘wat reizen, veel lezen, vooral biografieën, en ik ben inmiddels overgrootmoeder.’ En ze volgde met waardige distantie haar nieuwe collega’s in de show business. ‘Ik blijf geïnteresseerd, maar als ik denk wat de mensen die nu nog in het vak zitten allemaal op de koop toe moeten nemen: Al die files. Soms weten ze niet eens hoe vroeg in de middag ze van huis moeten gaan om ergens op tijd te kunnen zijn. Die hebben dus helemáál geen privé leven meer.’

      Ze volgde, natuurlijk, ook de berichtgeving rond het Eurovisie Songfestival.

Teddy Scholtebn bij aankomst op Schiphol. Rechts naast Teddy dochter René en rechts schuin achter Teddy haar man Henk. Rechts naast René: Willy Walden, rechts naast hem Piet Muyselaar, links van Willy zijn van oorsprong Deense vrouw Aase Rasmussen.


Visagistes

‘Als ik zie hoe dat nu gaat. Er moeten visagistes mee, er moeten kappers mee, mensen voor de kleding, een regisseur. Ik kreeg bij Gods gratie één avond vrij bij de Revue en ik ging in m’n eentje. Maar toch wel leuk, hoor. Ik ben blij dat ik de pionierstijd heb meegemaakt.’

      Ze wist ook: ‘Tegen songfestivaltijd kom ik steevast in het overzicht van winnaars voor Nederland terug. Dan word ik weer uit de mottenballen gehaald.’

Ze zei het in bijna ieder interview sinds 1959. Ook dat werd, een beetje, haar liedje.

 

 

 

       Meer van Els: HIER

       Luister HIER naar ''Een Beetje''

 

 

 

 

 

Johan Cruijff in Het Gebouw

Ik kijk naar de fascinerende VPRO-documentaire JC van David Kleijwegt.
      Een film over het fenomeen Johan Cruijff, die 75 jaar geleden werd geboren.                  

     

 Ineens hoor ik mezelf.
      Dat komt zo:
Op 4 oktober 1985 interviewde ik Johan Cruijff op het AJAX-veld in De Meer. Hij was toen technisch directeur. Overigens zonder diploma.
      Twintig minuten, want dat was tevoren door de perschef bepaald.
       Ik had me goed voorbereid op dat interview. Met diverse sportverslaggevers gesproken.
‘’Pas op’’, hadden ze gezegd. ‘’Twintig minuten is lang. Hij kan zo zeveren’’.
       Dat viel allemaal heel erg mee. Het gesprek werd live uitgezonden in het VPRO radioprogramma Het Gebouw.
Johan Cruijff is heel open. Hij is ook teleurgesteld, want Ajax was net uitgeschakeld in de Europa Cup I door F.C. Porto. En de zondag daarop moesten ze tegen Feijenoord.

‘’Er zijn spelers bij, die niet goed genoeg zijn voor de Europese top’’, zegt Cruijff.
En ‘’Er moeten nieuwe spelers bij. Desnoods uit het buitenland’’.

Op de vraag of hij zichzelf stiekem niet tegen de Portugezen had willen opstellen, geeft hij een Cruffiaans antwoord.

      Luister HIER naar het interview.

 

 

 

 

Peter Flik, Radio Fenomeen

Bas Sleeuwenhoek is journalist en auteur. Van hem verschenen onder meer “IJsmeester. Mannen achter de schermen van de Elfstedentocht’’, ‘’Het schrale eind’’, een reis langs de bedwongen Zuiderzee en “Moddergat’’, het pad naar Vondel.
      Hij heeft een nieuw boek in voorbereiding met portretten van karakteristieke mensen.  
Eén van die mensen is mijn vriend en oud VPRO-collega Peter Flik (rechts) , die inmiddels al ruim twintig jaar in een dorpje in het zuiden van Hongarije woont.
      Vaste lezers van mijn blog kennen hem van zijn serie Photosophieën. Hieronder een eerste versie van dat verhaal.

Bas Sleeuwenhoek:
''Mijn boek moet een pleidooi worden voor een terugkeer naar de vrije en onafhankelijke journalistiek''. 


‘’Iedereen lult elkaar maar na”

Nieuws kan ook een sfeermoment zijn. Peter Flik bewees het bij de VPRO, waar hij met eigenzinnige programma’s de grenzen van de radio verkende. De winnaar van de Zilveren Reissmicrofoon is teleurgesteld over het gebrek aan creativiteit in Hilversum. ‘Dat lult elkaar maar na…’

Op een zomerse dag zit hij in een tuin vol bloemen, met zijn grote liefde Edith en een culinair hoogtepunt als knoflookkip of zeepaling. Hij heeft alles wat hij zich kan wensen, en toch is het vanuit Nederland een veel gehoorde vraag: wat doe je in Hongarije? ‘Ja, de politiek… De ontslagen en vervolgde journalisten. De breidel. Ik snap het. Tien miljoen Hongaren zien alleen wat de regering ze wil laten zien. De censuur in dit land is iets verschrikkelijks... Maar… het is zo... Het is zo…’

Hij is te oud om de wereld te verbeteren. Hopen dat de persvrijheid terugkeert: meer kan Peter Flik niet doen. Mocht dat tegenvallen, dan zal dat nooit een reden zijn om naar Nederland terug te keren. Flik voelt zich thuis op het Hongaarse platteland, omringd door warme vriendschappen, een stuk bos dat hij aan de reeën en de dassen gunt, en de berg erachter, die soms rommelt en de grond doet trillen, zo hevig dat er scheuren springen in de vloer van zijn woning.

Vlakbij ligt Vásárosbéc, een dorp van tweehonderd inwoners, dat Geert Mak in 2004 beschreef in zijn boek ‘’In Europa’’. Hier reden boeren met paarden en wagens, je zag er vele krotten, soms bedelende zigeuners. En dat allemaal in de onafgebroken stilte van de armoede.

Vijftien jaar later is er weinig veranderd. Tachtig procent van de bewoners ontvangt een uitkering. Er is geen werk, zegt Flik, niet op het platteland en niet in de stad. En dus gaan de mensen door met het leven zoals ze dat gewend zijn. ‘De vrouwen slachten de kippen en maken het huis schoon. De mannen zitten aan de sterke drank, meer dan goed voor ze is…’

Dat Hongarije in 2004 tot de Europese Unie toetrad, heeft de plaatselijke bevolking nauwelijks geholpen. Veel subsidies voor Hongarije zijn naar zinloze projecten gegaan: een glasvezelnet waarop niemand is aangesloten, busjes van 80.000 euro voor een vervoersdienst die niet nodig is, een extra schoolingang die ongebruikt blijft. Alsof de EU geld uit een helikopter strooide: zo zag en voelde de bevolking het. De gemiddelde Hongaar begrijpt weinig van het kapitalisme’, zegt Flik, dat je mensen moet prikkelen om ze iets te laten kopen. ‘Ik kwam een man tegen die een café met een terras had geopend. Op dat terras stonden geen stoelen, dus ik zei: “Die moet je buiten zetten om klanten te trekken.” Hij wilde daar pas mee beginnen als het café vol zat. Goed… een jaar later was hij failliet.’

Ooit zal het anders moeten in Hongarije, met het onderwijs, de manier van denken, een regering die meer waarde hecht aan de beginselen van de democratie. In de tussentijd doet Flik wat hij kan. Hij is menselijk tegenover de zwaar gediscrimineerde zigeuners en biedt dorpelingen een helpende hand, bijvoorbeeld door ze naar het ziekenhuis te brengen of ze te betalen voor klusjes. Bekruipt hem als welgestelde Nederlander nooit een schuldgevoel? Hij denkt lang na. ‘Ik zie het zo: het verschil tussen arm en rijk is van alle tijden. Als we hier niet naartoe waren gekomen, hadden de mensen het ook slechter. En ja, op het eerste gezicht hebben ze het inderdaad minder dan wij. Veel minder. Maar…  bij elk huis ligt een lapje grond om iets te verbouwen. Je hebt hier prachtige natuur, schone lucht, stilte. Als ik dat vergelijk met mijn oudste zoon… die woont in Hoofddorp met zijn vrouw. Ze hebben geen natuur, maar Schiphol. Het is er lawaaiig, het stinkt er vaak en de tuin heeft de afmeting van een flinke postzegel. Dus ja… wat is armoede?’

Ja,  Nederland. Het is langzaam uit zijn geheugen verdwenen. Ook omdat het hem allemaal niet meer zo interesseert: zelfs Hilversum en de VPRO niet, waar ooit zijn hele bestaan om draaide. ‘Ik heb de Nederlandse radio nooit meer aan, moet ik je bekennen. Radio 1… al dat geklets… Het is verschrikkelijk. Net als Radio 3… Hilversum III, ja. Met Han Reiziger heb ik bedacht dat het een popzender moest worden, maar die is net zo erg, met al die ‘sidekicks’ en hun flauwe grappen. Waarom moet er altijd maar ‘leuk’ worden gedaan op de radio?  Waarom? Er zijn ook te veel zenders. Zes geloof ik. Of zeven. Ik weet het niet eens. Het is in elk geval steeds meer van hetzelfde.’

Een van de weinige stations waar Flik graag naar luistert is Venice Classic Radio. Klassieke muziek en een man of een vrouw die elk half uur een paar woorden spreekt: ‘Venice Classic, live radio from Italy’. Geen nieuwsbulletin, geen filemeldingen, het is van een stilte en eenvoud die in Hilversum niet bestaan, zelf niet bij radio 4.

‘Kijk…’ Flik zucht, een beetje spijtig. ‘.Ik wil niet beweren dat er helemaal niets goed is aan de Nederlandse radio, maar het is zo weinig. En ja, dat zou ik graag anders zien. Intelligenter vooral. Er bestaat een grote groep mensen die houdt van dingen die de moeite waard zijn, die moeilijk zijn te begrijpen, waarvan je de nuances moet leren kennen. Die kwaliteiten mis ik heel erg. Een uitweg is de podcast. Dat is me aanbevolen, daar schijnt soms wat tussen te zitten. Nou ok, doe dat dan maar…’

De onvrede over het inspiratieloze Hilversum voert ver terug. In 1991 won Flik de Zilveren Reissmicrofoon voor zijn gehele oeuvre. Hij zei toen al dat radio maken hem deed denken aan ‘postkantorenwerk’. Volgens zijn vriend en collega Ronald van den Boogaard, destijds eindredacteur van Het Gebouw, is het de schuld van de zenderbazen. ‘Na 1990 kwam er nieuw beleid. Omroepen moesten steeds meer op elkaar lijken, met dezelfde programma’s en dezelfde stemmen. Marktaandelen en luistercijfers werden belangrijk. Dat is allemaal ten koste gegaan van de creativiteit. Voor Flik kwam er een einde aan een jarenlange vrijheid en hij heeft die vrijheid nodig om mooie dingen te kunnen maken.’ Zoals veel collega’s uit die tijd, vertrok Flik in stilte. Hij ging op reis met zijn vrouw Edith, om niet meer terug te keren.

De ironie is dat de carrière van Flik in Hilversum eindigde in een zelfde soort fantasieloos milieu als waarin hij opgroeide. Hij kijkt niet graag terug op die jeugdjaren. Zijn vader werkte bij een kredietbank en stond aan het hoofd van een gewoon middenstandsgezin in Den Bosch. ‘En gewoon, dat vind ik het meest vreselijke dat er is. Als je haar maar goed zit, dat soort werk. Mijn vader las zelden iets, hij vond boeken allemaal verzinsels. Mijn ouders luisterden nauwelijks naar de radio, want ze hielden niet van muziek.’

Peter liet zijn fantasie de vrije loop in het kamertje boven, waar hij een raam tekende op de muur. Hij koesterde zijn kristalontvanger, met honderden meters aan uitgespannen koperdraad, waarvan hij niet wist dat je het om een klosje kan winden. Hij hoorde pratende mannetjes, Russische marsmuziek, fluittonen van over de hele wereld. ‘Hoe minder ik ervan verstond, hoe mooier. Televisie beperkt zich door wat je voorgeschoteld krijgt, waarnaar je móét kijken. Radio maakt beelden in je hoofd. Je hoort iets en er ontstaat een film, een landschap, een gevoel. Daarom is radio fascinerender dan televisie.’

Hij doorliep de middelbare school, waar weinig opvallends gebeurde. Zijn leraren leken geobsedeerd door goede cijfers. Een uitzondering was Krijn Strijd, godsdienstleraar en pacifistisch dominee. Hij vertelde over Martin Luther King, over Gandhi, over het nut van geweldloosheid. Maar het gebeurde ’s ochtends om half acht en leerlingen deden zelden hun best om op tijd te komen. ‘Op een dag zei Strijd: “Elke keer dat iemand een kwartier te laat komt, kom ik een kwartier eerder”. Dat was zijn pacifistische aanpak. Nou, ik vond het raar, om pacifisme op die manier uit te leggen. Bizar eigenlijk. Kijk, pacifisme is mooi en je moet ernaar streven, maar het kan niet altijd. Kom daar maar eens mee aan in oorlogstijd. Geweldloosheid: het gaat gewoon niet.’  Niettemin, een vleugje van Strijd is hem altijd bijgebleven. ‘Ja, hij heeft me enigszins geïnspireerd, vooral omdat hij anders was. Door hem leerde ik het pacifisme kennen.’

In 1963 solliciteerde Flik bij de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep: dominee Van Houten zocht een radiomaker voor een kinderprogramma. Flik was 26 jaar en op dat moment onderwijzer in Utrecht. Dat de V.P.R.O. hem in dienst nam, in hem geloofde, voelde ergens verbazingwekkend. Flik kan geen piano of viool spelen, geen nieuws lezen en hij was erg onzeker. ‘Ze vonden mijn stem mooi. En ze merkten dat ik veel fantasie had. Dat heeft me gered, denk ik.’

Hij werd samensteller en regisseur van ‘Op het vinketouw’, een programma dat in alles anders moest zijn dan ‘het zondagsschool-halfuurtje’ waar de V.P.R.O. net afscheid van had genomen. Flik ging op reportage in Artis, maakte een serie over speeldozen en nodigde kinderkoren uit in de studio.

Hij moest wennen aan de cultuur bij de Vrijzinnige Protestantse Radio Omroep, waar dominees de leiding hadden. Hoe religieus was het er eigenlijk? ‘Nou, ik wil het niet protestant noemen, eerder vrijzinnig. Ik was gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk, maar deed er verder niets mee, en dat vonden de dominees wel best. Twijfel, dat is het woord dat bij de V.P.R.O. hoorde. En daar kwam veel gelul bij kijken, hoor. Sjonge, jonge.’

Toch was Flik dolblij dat hij in Hilversum werkte. Vooral in de jaren zestig, waarin de V.P.R.O. zich steeds meer spiegelde aan de jonge linkse generatie en afscheid nam van oude religieuze waarden. De punten in de afgekorte omroepnaam verdwenen. Bij de vernieuwde VPRO kregen radiomakers een ongekende vrijheid, zoals in het jongerenprogramma Hee, waar Flik een van de makers was. In 1969 bedachten ze een hoorspel voor een jongerenopstand in Amsterdam. ‘Journalist’ Jan Konijnenbroek deed verslag van de ‘bestorming’ van het Huis van Bewaring en ‘vechtpartijen met de politie’. Het gebruik van oude archiefopnamen - zoals een ‘interview’ met een verontruste burgemeester Ivo Samkalden - maakte het levensecht. Honderden bezorgde luisteraars belden de politie en het ANP, 350  boze VPRO-leden zegden later hun lidmaatschap op. Volgens Wim Noordhoek, een van de andere makers, had de uitzending aangetoond ‘dat mensen blindelings geloven in wat je zegt’, maar Flik ontkent dat het programma was gebaseerd op een duidelijk idee.

In de jaren zeventig en tachtig zouden vele programma’s volgen waarbij spontaniteit en toeval een grote rol speelden. Flik maakte er zijn handelsmerk van. Met Cor Galis liet hij zich in een bakje omhoog takelen om flatbewoners te interviewen en zo ‘de mens in de opbergdoos te ontdekken’. Hij stond ergens in een stationsrestauratie te wachten op reizigers of becommentarieerde een file. ‘Kijk, meestal is het in de journalistiek zo: er gebeurt iets en dan ga je erheen. Maar dan ben je te laat. Ik moest niets hebben van de actualiteit. Ik ging gewoon ergens naartoe en als ik er was, dan gebeurde er van alles en nog wat. Daar deed ik dan verslag van, en dat is een van de essenties van mijn werk.’

Van den Boogaard herinnert zich de eerste ontmoeting met Flik, in de jaren zeventig, en herkende het eigenzinnig karakter van de radiomaker. ‘Peter vertelde dat hij weinig ophad met de  journalistieke etiquette. Toen we later samenwerkten bleek dat ook wel. Een telefoontje vanuit de studio met iemand van de vakbond, daar had hij niks mee. ‘De meneer hangt’, zei hij wat laatdunkend. Een gesprekje met iemand, dat is niet spannend, niet interessant. Zijn idee van radio is: je moet vormen bedenken, verrassende verbindingen leggen, emoties oproepen, een beetje gek doen. Hij wilde mensen boeien en of het inhoudelijk sterk was, deed er minder toe.’

Zijn afwijkende aanpak maakte Flik interessant voor een groot publiek. Voor de VPRO-gids ging hij op pad achter het IJzeren Gordijn, en schreef over toevallige ontmoetingen. Dat hij vaak uren moest wachten bij grensovergangen, met hun bureaucratische, vijandige soldaten, nam hij op de koop toe. ‘Ik zag het als een soort absurd toneel. Hoe lang het ook duurde: ergens genoot ik er wel van.’ Als verdwaalde Westerling was Flik zelf ook een soort voorstelling voor Oost-Duitsers of Albaniërs. Een uitdaging om van de vrijheid te proeven, om simpelweg anders te zijn dan anderen. Soms vroegen Nederlanders zich af wat Flik te zoeken had in landen met een dictatoriaal regime, waarop hij altijd hetzelfde antwoordde. ‘Er bestaan meerdere werkelijkheden naast elkaar. Die van het regime en die van gewone mensen, zoals jij en ik, die hun eigen leven leiden. Dus waarom zou ik die mensen niet mogen bezoeken?’

Soms nam Flik iemand mee op reportage. In 1986 reisde hij met onderwijzer Otto Zeegers naar Theresienstadt, dat de nazi’s in de oorlog hadden omgebouwd tot concentratiekamp. Op deze duistere plek in Tjsecho-Slowakije hoopte Otto zijn verleden te verwerken.  ‘Otto had als kind bij de Hitlerjugend gediend en zag in Duitsland de jodentransporten. Op een dag stond er een trein stil, met hongerige en dorstige joodse gevangenen. Otto weigerde om brood en drinken te brengen. een beslissing die hem de rest van zijn leven zou achtervolgen.’ In Theresienstadt werd het de onderwijzer te veel. Hij lag huilend op de grond. ‘De bandrecorder liep nog. Ik moest wat zeggen en dus zei ik dit: “Ik voel met je mee Otto, mijn vader was vroeger bij de NSB”. Ja, ik sprak die zin uit, voor het eerst, want over mijn verleden had ik op de radio nooit iets verteld.’

De familie van Flik hoorde de uitzending, en sprak twee jaar niet met hem. Over het verleden behoor je te zwijgen, was het idee, zoals er in het gezin van Flik altijd werd gezwegen. ‘Dat is iets verschrikkelijks, ook omdat je veel dingen niet begrijpt. Dat andere kinderen niet met je willen spelen, ja dat bijvoorbeeld.’ Pas later ontdekte hij dat zijn vader bij de NSB had gezeten, dat hij om die reden was veroordeeld en in de gevangenis had gezeten. En er was meer: Flik bleek ook een broer te hebben die bij de Waffen SS had gediend, die ook de gevangenis in moest. ‘In 1944 stond hij aan mijn bed. Vanuit het niets. Ik wist niet eens dat ik een broer had...’

Flik werd gekweld door gedachten over wat er was gebeurd. Zijn vader was bevriend met de hoofdcommissaris van politie in Groningen, die de joden liet wegvoeren. Had hij daar een rol in gespeeld? ‘Ik wilde het weten, maar ben er nooit echt achteraan gegaan, misschien ook angst dat het waar zou zijn.’

Op de middelbare school keerde het verleden telkens terug, steevast in mei, bij de geschiedenislessen over de oorlog. Het ging altijd over goed en fout en dus over zijn vader. ‘Ik zag als een berg tegen die lessen op. Moest aan mijn vader denken. Ik wilde van hem houden, maar gevoelsmatig lukt dat niet en dan zit je in een spagaat. Tegen het einde van de middelbare school kon ik er beter mee omgaan, kon ik het wegstoppen. Maar na die reis met Otto kwam het even hard terug.’

Flik voelde zich slecht. Naast de pijn over het verleden, ervoer hij al jarenlang een ongezonde angst voor de dood. Hij riep de hulp in van psychiater Just Bendien, een man wars van wilde therapieën, iemand die de voorkeur gaf aan het diepgaande gesprek, aan het aanvaarden van moeilijke gedachten.

Na enige weken gebeurde er iets vreemds, Flik voelde de botten in zijn benen tintelen. Bendien herkende het als een lichamelijke reactie op een geestelijk proces: een teken dat de behandeling aansloeg. ‘Uiteindelijk kon ik zonder bezwaard gemoed over het verleden praten, kon ik erover schrijven. En nu kan ik zeggen: “er was.’’ Hij raakte zijn angst voor de dood voor een deel kwijt, doordat Bendien zichzelf als uitgangspunt nam. De psychiater was ernstig ziek en had nog maar kort te leven. ‘Hij zei: “Ik heb geen idee wat er na de dood gebeurt. Als er iets is, dan vind ik dat bijzonder interessant en als er niets is, dan weet ik er niks meer van.” Een jaar later stond ik aan zijn graf. Je snapt, dat maakte enorme indruk op me: dat iemand aan het einde van zijn leven zijn gedachten deelt om jou te kunnen helpen, om je gerust te stellen.’

De moeilijke periode heeft het werk van Flik nooit negatief beïnvloed. Bij de radio vond hij juist balans, kon hij zijn creativiteit kwijt. In 1984 verkreeg de VPRO de B-status en kwam er op radio 5 meer zendtijd bij, op vrijdag van zeven uur ’s ochtends tot half vijf ‘s middags. Het was tijd voor nieuwe ideeën, nieuwe uitdagingen. ‘Op een dag belde chef Jan Haasbroek me op. Hij vroeg of ik naar de ‘s-Gravelandseweg in Hilversum wilde komen. Hij zei: ‘Zie je dat gebouw aan de overkant?  Daar trekken we met de radio in, verzin jij maar een formule voor een mooi programma. Nou, de titel zat meteen in mijn hoofd.  HET GEBOUW. Voluit, zoals dat vaak met gebouwen gaat. Met een receptie die doorverwees naar de afdelingen Binnenland, Buitenland, Ondervragingen, Muziek, noem maar op.’

In alle kamers, tot en met de bezemkast toe, liet Flik microfoons plaatsen. Vervolgens was het een kwestie van de juiste mensen zoeken. Voor de receptie polste hij Harmke Pijpers. ‘Ze is rap van tong, maar heel beleefd, iemand die onderwerpen goed aan elkaar kan praten.’ Arie Kleijwegt kwam erbij vanwege zijn stem. Het publiek kende hem als verslaggever van Achter het Nieuws. ‘Als Arie iets zei, klonk dat heel geloofwaardig. Daar heb ik vaak gebruik van gemaakt, als ik onzinteksten voor hem schreef, zoals: ‘Het is bijna negen uur, tijd om te neuken’. Dat gaf een grappig effect.

Met persoonlijkheden als Cor Galis, John Jansen van Galen, Henk van Hoorn en honderden anderen journalisten en columnisten werd Het Gebouw in de loop der jaren naar grote hoogten gestuwd. Het kreeg de status van een journalistiek bolwerk en werd later uitgeroepen tot een van de beste radioprogramma’s van de 20ste eeuw. ‘We improviseerden veel, maakten veel fouten, maar verloren de diepgang nooit uit het oog.’

In de jaren negentig werd het lastig om het programma overeind te houden. De omroepen besloten meer samen te werken, en in die ‘gezamenlijkheid’ ging de VPRO  mee. In Het Gebouw waren voortaan ook filemeldingen te horen. Voor sport moest alles wijken, tot grote ergernis van Flik en andere programmamakers. Flik werd het zo zat, dat hij een protest schreef, uitgesproken door Arie Kleijwegt, die ondertussen servies kapot smeet. ‘Ach, dat heeft toch allemaal geen zin meer! Hier een beetje omroepen wat de VPRO nog van plan is, terwijl de hele radio naar de klote wordt geholpen door de Lex Hardings, de Haasbroeken, de Marcellen van Dams (…) Dat lult allemaal maar door! Dat er (…) op die radio in de toekomst alleen nog lichte informatie en ‘middle of the road’ muziek mag worden uitgezonden. Dat er een verbod komt om dingen uit te zenden die ergens over gaan of te lang zijn. (…) Het is gewoon gelul wat er uit die zwetende luchtzwatels en klerelijers tevoorschijn komt!’

Chef Jan Haasbroek, die op gespannen voet stond met Kleijwegt, was niet blij met de tirade, en liet weten dat het niet zijn mening was. Voor sommige mensen klonk het inderdaad schofferend, erkent Flik. ‘Maar de maat was vol. We begrepen dat er iets moest veranderen met al die omroepverenigingen, met al die papierwinkels. Maar wij zagen meer in één Nationale Omroep, betaald vanuit kijk- en luistergeld, zodat je kunt blijven doen wat je wilt doen en niet vastzit aan reclame-inkomsten. Want daar begint alle ellende…’ Bedrijven betalen alleen voor reclame als programma’s luisteraars trekken. Alles draait om luistercijfers, marktaandelen. ‘Programma’s gaan op elkaar lijken, en iedereen.. echt iedereen lult elkaar maar na.’

Uiteindelijk kwam er geen Nationale Omroep, werd het kijk- en luistergeld afgeschaft en viel de strijd tegen ‘de gezamenlijkheid’ niet te winnen. In 1994 kwam er een einde aan Het Gebouw. Jan Haasbroek had er genoeg van om de verstoringen van het programma elke keer goed te praten. ‘Achteraf gezien, denk ik dat de tijd voor programma’s als Het Gebouw op was’, zegt Flik. ‘Zo eerlijk moet je zijn.’

Flik is nu 83.  Met radio doet hij niets meer, maar hij voelt zich nog wel een schrijvende journalist. Voor de website van Ronald van den Boogaard schrijft hij stukjes die hij Photosopieën noemt, overdenkingen bij foto’s en beelden. Soms verbaast hij zich over Hilversum, over nieuwe digitale technieken, en lijkt radiomaken wel een oud ambacht. Aan de andere kant: de VPRO zet vol in op de podcast, waar Flik juist veel van verwacht. ‘Ik zou zeggen: stop met de nieuwsbulletins, stop met de filemeldingen, stop met het weerbericht en maak op de radio overal een podcast van. Dan zijn we ook meteen af van de vaste programmering. Waarom zou je alleen op een vast tijdstip naar een programma mogen luisteren? Waarom? Ik heb dat altijd al vreemd gevonden.’


Peter (rechts) en uw bloghouder

(Foto Hans Molenkamp)

 

 

Het Begin

(Door Els Smit, journalist te Rotterdam)

De buitenlandredactie van de deftige Nieuwe Rotterdamsche Courant in het monumentale pand aan de Witte de Withstraat in Rotterdam had in 1969 de wereld verdeeld. Ze waren met z’n vijven. Ieder kon zo een werelddeel voor zijn rekening nemen. Geen wonder dat er een probleem ontstond toen, eind juli, de eerste maanlanding zich aankondigde.

      De hoofdredacteur meldde zich, met zwart pak en vlinderstrikje én een pak papieren onder zijn arm, wat bedremmeld aan het bureau van de chef buitenland. Ik was negentien, zat in mijn tweede jaar van de School voor de Journalistiek in Utrecht en had het onmetelijke voorrecht om stage te mogen lopen in het Mekka van de Nederlandse dagbladen en dan nog wel op de als subliem te boek staande redactie buitenland. Mijn taak bestond uit het schrijven van de ‘kortjes’: drieregelige berichten zonder kop over een bloedbad in Somalië of een ongeluk met een veerboot in Bangladesh, die soms in de krant verschenen en die mijn moeder dan uitknipte.

      Die ochtend in juli boog de hoofdredacteur zich naar de chef buitenland en begon op gedempte toon te praten. Op zich was dit niets bijzonders. Vertoon van emoties was in deze chique ambiance uit den boze. Ik schrok dus even op toen de chef met enige stemverheffing zei: ‘Wij doen het níet.’

Het leek wel of de hoofdredacteur enigszins terugdeinsde en zag ik daar teleurstelling?

Het ging over de maanreis, zoveel had ik wel opgevangen.

‘We hebben toch een redacteur wetenschappen’, zei ik.

‘Ja’, zei de hoofdredacteur, ‘maar dat is geloof ik net het probleem. Hij wil niet.’

Ik geloofde er niets van. ‘Zal ik het hem eens vragen?’, vroeg ik.

‘Je kan het proberen’, zei de hoofdredacteur, ‘maar ik geef je weinig kans.’

      In de gang trof ik de redacteur wetenschappen, ijsberend, boord los en met een rood aangelopen hoofd aan. ‘Waarom doe jij die maanreis nou niet?’ vroeg ik. We hadden elkaar nog nooit ontmoet. Het scheen hem niet te deren. Het hoge woord moest er uit.

      ‘Ach’, zei hij, ‘het is allemaal propaganda van de NASA. Daar moet een krant als deze niet aan meedoen, we zijn geen boulevardblad. Maar niemand hier wil me geloven.’

‘Maar er gaan straks wel miljoenen mensen naar kijken’, zei ik.

      ‘Nou én?’ beet hij me toe.

Terug in de kamer van de buitenlandredactie moest ik melden: ‘Hij doet het niet.’
      ‘En wij doen het óók niet', zei de chef buitenland met een grijns.

De hoofdredacteur had een probleem, dat zag ik. En, o leve de jeugd en de zalige onwetendheid over onderhuidse spanningen en competentiestrijden. Ik vond het alleen maar zielig voor die ontredderde hoofdredacteur. Dus zei ik: ‘Ík wil het wel doen.’

      ‘Zou je dat willen doen?’ vroeg hij.

En zo kwam het dat een 19-jarige met drie maanden praktijkervaring in duivenberichten, de waterstanden en tien kortjes drie dagen lang de voorpagina van de Kwaliteitskrant vol schreef  over één van de grootste gebeurtenissen in de geschiedenis van de mensheid.

      Sindsdien heb ik nooit meer opgekeken tegen instituties, hoge functies, grote namen.

Het berooft je van illusies. Maar wat een prachtige start in de journalistiek. 

 

(Openingsverhaal van ''Altijd Verwonderd'', het nieuwste boek van Els Smit)

 

 

 

''Het leven is een bord soep''

‘’Altijd verwonderd’’ is de sprekende titel van een nieuw boek van Els Smit. Vaste lezers van mijn blog kennen haar omdat ze met enige regelmaat bijdrages levert. Verhalen, overpeinzingen, invallen, gebeurtenissen.
       Al die elementen komen in haar boek bijeen. De titel is ontleend aan een uitspraak van Herman Wigbold, haar toenmalige hoofdredacteur van Het Vrije Volk: ‘’Jouw stijl werkt vooral als er een element van verwondering in zit’’.

      Els is ruim vijftig jaar actief in de journalistiek. Werkte bij Dagblad De Stem, Het Vrije Volk, NRC-Handelsblad en het Algemeen Dagblad en maakte zo’n dertig jaar lang radioprogramma’s onder meer de AVRO Nachtdienst. Het boek is een (summiere) selectie van dat journalistieke werk. Er staan persoonlijke anekdotes in, een enkel reisverhaal, korte reportages, maar vooral interviews met inmiddels (vaak) overleden, maar nog niet vergeten mensen.

Els schrijft vaardig en beeldend. Stelt in interviews de juiste vragen, wordt gedreven door nieuwsgierigheid, doet rake observaties en bereidt zich -zoals dat hoort maar lang niet altijd gebeurt- terdege voor.
       Het is een groot genoegen om het boek te lezen, ook al omdat het bij tijd en wijle behoorlijk humoristisch is.

Een paar citaten:

Interview Johan Cruijff (1982):

‘’Destijds had je die varkensfokkerij. Heb je ooit een varken van jou gezien?’’
‘’Jawel, jawel. Maar van varkens had ik dus totaal geen verstand. Daar zijn we goed de mist mee ingegaan’’.


Interview John Denver (1995):

‘’Ik ben moe en heb last van mijn stem. Bovendien maak je, zoal ik constateer, geen aantekeningen.
Je denkt toch niet dat dit soort journalistiek mijn niveau is?’’
‘’Het mijne ook niet. Maar ja, dan maar geen interview dus’”


Interview Ramses Shaffy (1983):

‘’M’n dronkenschappen zijn altijd en publique. Ik weet het, het gejammer is niet van de lucht. Wat jammer van die jongen, wat jammer van z’n talent. God allemachtig, mag ik? Ik maak toch ook platen. Ik geef toch voorstellingen. Ik treed toch ook op. Wat is dat nou?”


Interview dr. Zeldenrust, patholoog-anatoom (1996):

‘’Heeft u enig idee wat u als vak had gekozen als u dit niet had gedaan?”
‘’Nou postzegelverzamelaar misschien’’
‘’Verzamelt u postzegels?’’
‘’Ja’’
‘’Maar dat kan je niet als vak doen’’’.
‘’Nee da’s waar. Nou, postzegelhandelaar dan, maar ach, ik ben niet geschikt voor de handel’’.


Koningin Emma (2017)

Over de trouwjurk van koningin Emma, die met de veel oudere koning Willem III in het huwelijk trad:

''En dan de japon zelf. Een kunstwerk in couture van een zware off white zijde bestikt met mirte en bloemen van zilverdraad en parels. Het was een creatie van de Parijse firma A. Courbay, het meest exclusieve modehuis van die tijd, dat kleding maakte voor koninginnen, keizerinnen en tsarina’s",

 

Knijpdokter Mezger (2016)

Over de knijp- en wrijfdokter Johann Georg Mezger, die vooral beroemd was in Domburg, waar een buste van hem staat.
      ''Koning, keizer admiraal, dokter Mezger kenden ze allemaal. De Oostenrijkse keizerin Sisi, de Franse keizerin Eugénie, de Zweedse koningin Sophia, de Nederlandse koningin Sophie, de excentrieke Roemeense koningin Elisabeth, alias Carmen Sylva, de hele doorluchtige familie Van Wied, de lijst is echt eindeloos''.

 

Interview Toon Hermans (1996)                                                                                                                                             
’Artiest?  Ik ontdek ook hoe langer hoe meer dat ik nooit artiest ben geweest. Die showbiz…. Ik heb me er nooit deel van gevoeld, heb er maar een paar vrienden. Dat hele vak wordt overschat. Als het leven een bord soep is, en mijn moeder zei vroeger dat het leven een bord soep is, dan is het theater maar een heel klein lepeltje’’.

 

Het boek is voor € 16,95 te bestellen bij:

https://www.vanbrugboeken.nl/nl/product/altijd-verwonderd---els-smit/


Dinsdag krijgt u van mij het openingsverhaaltje onder de kop : ’’Het begin’’.

 

Subcategorieën