Media (502)

 

Er is ook nog zoiets als lijkverstijving

Over de patholoog-anatoom dr. J. Zeldenrust (5 april 1907 - 5 juni 1990) doet een schat aan anekdotes de ronde. Bijvoorbeeld dat hij na sectie op een redelijk vergaan lijk: hart eruit, in de emmer, longen eruit, in de emmer, hersens en lever daarna alles vanuit de emmer weer terug, tegen zijn assistent, op zijn horloge kijkend, zei: “Ach, haal jij even een broodje kaas voor me.”
      Dr. Zeldenrust was een autoriteit in de 35 jaar (1948 tot 1984) die hij verbonden was aan het Gerechtelijk Laboratorium in Rijswerk. Het was een tijd, zeker in de jaren vijftig, begin zestig waarin moorden niet van alledag waren en door de ANP-nieuwdienst werden gemeld. Dus als de nieuwslezer zei: “De patholoog-anatoom dr. Zeldenrust zal sectie verrichten”, wist je meteen hoe laat het was.

      Zeldenrust raakte beroepshalve betrokken bij spraakmakende moordzaken, zoals de ‘Japanse koffermoord’. Over zijn ervaringen schreef hij een aantal boeken, dat een groot publiek aansprak. Zelf stond hij model voor de patholoog-anatoom in de boeken van A. Baantjer, de oud-rechercheur bij de Amsterdamse politie met wie hij vaak samenwerkte.

In april 1982 interviewde ik dr. Zeldenrust voor Het Vrije Volk, zonder aanleiding, behalve zijn reputatie en mijn nieuwsgierigheid. 


Dokter Zeldenrust ontleedt

(Door Els Smit)
Het op luide toon praten van ons allebei (dokter is een beetje doof) en het af en toe onbedaarlijk lachen moet u er zelf maar bij denken. In eerste instantie valt er weinig te praten (dokter is nog even bezig), laat staan te lachen.
       Het gesprek zal zich afspelen in het Gerechtelijk Laboratorium in Rijswijk. In de bibliotheek. Daar waar de zwarte luxaflex is neergelaten, de tl-verlichting brandt en waar die witte conferentietafel staat. Kasten langs de wand, boeken daarin natuurlijk, per slot van rekening is het een bibliotheek. Maar óók hersentumoren en foetussen-op-sap.

En daar? Zijn dat longen? Altijd gedacht dat die veel groter waren. En dáár: een hart. Er zit een klein gaatje in. De dodelijke afloop van een schietpartij. Hersenen. De hersenen van een mens heb ik ook altijd overschat. Er zit een tumor in zo groot als een kwartje. Er is ook een geprepareerde hand. Hij is een beetje grijs geworden in de loop der jaren.

“Wilt u een kopje koffie?”

De secretaresse van Zeldenrust.

Dokter komt zo, heb ik begrepen. Kan ik nog even verder kijken. Een halve schedel, splinters ernaast in een doos. Op het etiket staat: niet kantelen.
      De deur gaat open, Dokter. Witte jas. Een warme hand.

“Zullen we hier maar gaan zitten.”

Aan de immens lange tafel, hij aan het hoofd, ik haaks tegenover hem aan de lange kant. Laten we het maar gelijk over zijn werk hebben. Hij vindt dat werk belangrijk. Emoties bij al die lijkensnijderij vindt hij niet echt flauwekul, maar overdreven vindt hij ze vaak wel. Drie jaar geleden heeft hij over zijn werk een boek gepubliceerd: ‘Dr J. Zeldenrust, patholoog-anatoom’.

Hoe is het met het boek?

“Goed, geloof ik. De oplage, 12.000 was die dacht ik, is uitverkocht. Ik hoor er de laatste tijd niet zo veel meer over.”

U heeft dat boek destijds geschreven, omdat u van mening bent dat er veel misvattingen over uw werk bestaan én omdat u goede voorlichting over uw werk noodzakelijk vindt. Welke misvattingen zijn er dan én wat wilde u de mensen duidelijk maken?

“Het is zo móeilijk de mensen iets duidelijk te maken. Ik denk wel eens: de mensen hebben tegenwoordig te veel aan hun hoofd om nog in staat te zijn iets van belang tot zich te laten doordringen. Ze horen nog wel dingen, maar het is net of het ene oor in en het andere uitgaat.”
      En zo blijven de misvattingen dus bestaan.”

Zoals?

“Men zegt vaak als men een dode ziet: ‘Hij had een vredige gelaatsuitdrukking’. Maar dat is een interpretatie van degene die de dode ziet. Die redeneert dan eigenlijk: als het gezicht er vredig uitziet, zal er wel geen misdrijf aan vooraf zijn gegaan. Zelfs politiemensen en juristen maken die fout wel eens. Maar er is ook nog zoiets als lijkverstijving.”

Ja?

“Lijkverstijving treedt meestal twee uur nadat iemand is gestorven in. Na acht uur is die volledig. Die verstijving blijft gemiddeld zo’n 72 uur bestaan. Ik zeg: gemíddeld. Maar goed. ‘Hij lag er zo vredig bij’, zeggen ze dus. Maar dat heeft meer te maken met chemische processen na de dood dan met wat voor het intreden van de dood is gebeurd. Daar is het waar een patholoog-anatoom zijn diensten kan bewijzen, hoewel die ook niet.altijd alles met zekerheid kan zeggen.”

Nee?

“Nee. Vaak krijg je vragen die heel simpel lijken, zoals: ‘Wanneer is het slachtoffer overleden?’ Het antwoord is echter heel moeilijk. Ik had het net over de gemiddelde duur van lijkverstijving. Maar ik heb laatst iemand gezien: een slachtoffer van een verkeersongeluk. Die jongen was begraven. Maar na vier, vijf  dagen rezen er twijfels over of het wel een ongeluk was geweest. Hebben ze dat lichaam opgegraven. En wat zag ik? Die lijkverstijving die normaliter na 72 uur verdwijnt, was er nog steeds. Zo zie je maar weer, je kan niet altijd van gemiddelden uitgaan.

      “Ik ben er erg huiverig voor geworden daarover uitspraken te doen. Het verschilt allemaal van mens tot mens. Het ligt ook aan de omstandigheden. Is iemand in de openlucht overleden of bij kamertemperatuur? Had hij of zij veel kleren aan? Er zijn diverse methoden ontwikkeld om vast te stellen wanneer iemand precies is overleden, maar ze gaan allemaal uit van gemiddelden. Ervaring is ook heel belangrijk. Zo leer je bijvoorbeeld: na verloop van tijd, komt van het lichaam een bepaalde geur af, een moeilijk te definiëren geur. Je moet goed kunnen ruiken. Als je veel rookt, ruik je minder. Sinds een jaar of tien, elf gaat het wat dat betreft beter met me, sinds ik niet meer rook. Nou, van die geur kun je dus ook één en ander afleiden. Maar het vaststellen van het exacte tijdstip van overlijden blijft een moeilijke zaak. Ieder lichaam reageert anders. Eén van de laatste methoden is gebaseerd op het na de dood meten van de temperatuur. Daarbij worden via de neus, nee niet eens via de neus, via de oogkas elektroden in de centrale hersenen aangebracht. Dat is één van de meest betrouwbare plaatsen voor het meten van de temperatuur. Maar dan heb je weer een moeilijkheid: een patiënt, een slachtoffer kan vlak voor de dood een verhoogde of verlaagde lichaamstemperatuur kan hebben gehad en die weet je niet.”

Roken

U had het net over geur en reuk en dat u heeft gerookt, hè?

“Ja, nou en of.”

Ik dacht: misschien kan hij dit werk wel volhouden, omdat hij niets ruikt.

“Hoe bedoelt u?”

Nou, ik dacht: lijken, vieze lucht.

“Daar heb je weer zo’n subjectieve benadering. Waarom zou dat nou een vieze lucht zijn?”

Ja, je moet er van houden.

“Ja hoor eens, ik ruik ook liever parfum, hoewel, er zíjn parfums … “

Ik dacht dat artsen zelden rookten.

“Nou, dat zou ik niet gezegd willen hebben. Maar ik kreeg er op een gegeven moment last van. Hoesten ’s morgens vroeg. Nou ja, dan wordt het te gek. Van de ene op de andere dag ben ik ermee opgehouden.”

Echt?

“Je moet er wel een handigheidje op vinden. Als je verkouden bent, dan smaakt een sigaret niet. Dat is dan het moment om te besluiten: ik houd er mee op. Als je eenmaal weer beter bent, wil je weer gaan roken. Maar dán moet je zeggen: nee. Het kan best, hoor. Autosuggestie heet dat. Daar heb je helemaal geen, eh, a-cu-punc-tu-rist, voor nodig.”

Waarom rookte u eigenlijk, zelfs tot op tamelijk hoge leeftijd. Was het gewoonte of afreageren?

“Allebei een beetje. Nou ja, hoe gaat dat? De telefoon gaat, automatische handeling: Sigaret erbij of zoals nu: u komt op visite, gezellig, sigaret erbij. Dáártegen moet je je wapenen.”

Wat doet u nu om af te reageren?

“Dat is óók weer zoiets van de moderne tijd. Wat is nou afreageren? Als je dat zonodig moet doen, betekent dat dat er iets in je dagelijks leven zit, waarmee je niet tevreden bent. Het is een idée-fixe, compensatie, geef er maar aan naam aan. Wat is dat nou, dat je onder je prestaties gebukt zou moeten gaan?”

Psychologie

Psychologie heeft u altijd leuk gevonden, hè

“Ik heb psychologie er destijds als keuzevak bij gedaan toen ik in Groningen studeerde. Bij professor Heymans. Die was toen al heel oud, tegen de zeventig. Hij gaf colleges op de zaterdagmiddag van drie tot vijf. Daar ging je naar toe, hè. Omdat je het leuk vond. Tegenwoordig is alles al op vrijdagmiddag afgelopen.”

Wat vond u het leuke van psychologie?

“Heymans had een methode ontwikkeld om de mensen onder te verdelen in temperamenten. Ik vond het leuk om in mijn dagelijkse omgeving te bekijken: Die hoort in dit hokje en die in dat.

U houdt ook van psychologie?”

Ja, ik lees er veel over. Ik denk soms alleen dat je er in de eerste plaats aan begint, omdat je nieuwsgierig naar jezelf bent.

“Wat zegt u nou? Wil je jezelf doorgronden dan?”

Oók, ik ben toch een kind van mijn tijd. “Dat moet je niet doen, joh.”

Nee?

“Je vindt het toch nooit.”

Wat niet?

“Je diepste diepe.”

Nee?

“Welnee.”

Hier spreekt de ervaring?

“Het lukt je nooit. Als je in een nieuwe situatie wordt geplaatst, reageer je toch weer anders dan je ooit van jezelf had vermoed dat je zou doen. Wat je wél kan doen, is kijken hoe andere mensen op je reageren. Daaruit kan je iets voor jezelf afleiden. En wat jezelf betreft: je moet een aantal remmingen inbouwen.”

Remmingen?

“Ja, je moet je niet laten gaan. Dat is tegenwoordig ook zo ín. Je ziet het om je heen: Mensen laten zich gaan. Je kan je beter verdiepen in andere mensen.”

Kan je die dan wel tot op de bodem doorgronden?

“Bepaalde aspecten van de ander wel.”

Hoe wéét u dit allemaal?

“Intuïtie.”

…?

“Dit vak zet je aan het denken.”

Hoezo?

“Neem nou vergiftiging. De één ruimt de ander uit de weg door het toedienen van gif. Ik denk dan: als je elkaar niet mag, dan kan je toch uit elkaar gaan. Maar dat gaat in die gevallen kennelijk niet op. Er zit misschien iets van wraakzucht in. Iets van lafheid ook, vind ik. Ik vind schieten eerlijker.”

Ik vind vergiftigen wel chiquer.

“Maar we leven in déze tijd. Alles moet sneller. Ook doden dus. Daarbij komt: vroeger was vergiftigen niet zo eenvoudig vast te stellen. Pas in 1836 hebben ze ontdekt hoe arsenicumvergiftiging aan te tonen. Eer die kennis is verspreid, duurt ook wel even. Maar in ieder geval, nú loop je de kans dat je wordt ontdekt. Maar het komt nog steeds voor. Er was een vrouw die zich emotioneel verwaarloosd voelde. Die ging toen haar man vergiftigen. Begrijp je waarom? Die man werd afhankelijk van haar, had haar zorg nodig en moest toen als wederdienst dánkbaar zijn.”

Bent u pessimistisch over mensen geworden door uw vak?

“Nee, nee, niet door mijn vak. Meer door wat je leest, wat je hoort: Een miljoenenfraude hier, tasjesrovers daar.”

Fraude en tasjesrovers bestonden vroeger ook.

“Jawel, maar het komt nu allemaal in de media.”

Je kan de media niet de schuld geven van de ellende in de wereld.

“Nee, maar publiciteit en de maatschappij, het handelen van mensen: Het versterkt elkaar wel.”

Wat zei uw vrouw toen u haar vertelde wat voor vak u had?

“Ze wist het al”

Ja?

“Je wordt geen patholoog-anatoom van de ene dag op de andere. Daar gaat een studie aan vooraf. Trouwens, er zijn een paar honderd pathologen-anatoom in Nederland en het grootste gedeelte daarvan heeft een vrouw, dus … “

Heeft u het altijd willen worden?

“Ik wilde aanvankelijk huisarts worden. Op het platteland, want daar kan je veel zelf doen. Maar toen ik de studie van arts had voltooid, vond ik dat ik nog niet genoeg wist. Toen ben ik teruggegaan naar de universiteit. Daar belandde ik op de afdeling ontleedkunde.”

Heeft u enig idee wat u als vak had gekozen als u dit niet had gehad?

Postzegels

“Nou, postzegelverzamelaar misschien.”

Verzamelt u postzegels?

“Ja.”

Maar dat kan je niet als vak doen.

“Nee, da’s waar. Nou, postzegelhandelaar dan, maar ach, ik ben niet geschikt voor de handel.”

Gaat u als u ooit met dit vak zou ophouden verder met de postzegels?

“Ik weet het niet. Laatst sprak ik een collega en die zei: ‘Ik wil er wel mee doorgaan, met die postzegels, maar al mijn albums zijn al vol’.”

Bent u eigenlijk van plan om met werken te stoppen. U bent nu 75, uw voorganger was 83 toen hij er mee ophield.

“Ik hoop het eigenlijk niet zo lang meer te maken, wat het werk betreft dan.”

En wat gaat u dan doen?

“Ik denk dat mijn activiteit wordt: schrijven.”

Over uw vak of romans?

“Misschien romans, gebaseerd op mijn vak.”

Uw vrouw heeft ooit eens in een interview gezegd: “Daar heeft hij te weinig fantasie voor.”

“Ha, ha, da’s dan een mooie uitdaging om te bewijzen dat ik dat wél heb.”

Nog even over uw werk nú. U vergelijkt het vaak met het werk van een chirurg of met iemand die sectie op een patiënt uitvoert. Ik vind het toch iets anders

“Ja, dat is het ook wel.”

Ik bedoel: het is iets anders of je sectie uitvoert op iemand die op zoals dat heet natuurlijke wijze is overleden of dat je een door misdaad verminkt lijk onder handen hebt.

“Jawel, maar u moet het zo zien: ik doe het voor de wetenschap én ik kan af en toe uit het hokje van medicus stappen.”

 U bedoelt dat u ook in de rechtszaal, bij strafrechtprocessen, komt?

Ja, dan word ik geconfronteerd met juristen. Dat leert je je eigen werk te relativeren. Ik had in de medische hoek kunnen blijven. Het is heel goed dat anderen dat doen, maar ik voelde er niet voor om tussen de vier muren van een laboratorium te moeten zitten. Nu kan ik helpen de wet, de rechtspraak te dienen. Ik kan feiten aandragen en dat vind ik heel nuttig vandaag de dag. Er is al zo veel louter op theorieën gebaseerd. Een advocaat beroept zich op psychiatrische rapporten. Maar ik draag feiten aan. Stel: iemand is dood aangetroffen met zijn hoofd op de telefoon. Hoe ver kan iemand nog lopen nadat hij dood is? Die vraag is belangrijk, ook voor de verdachte. Heeft het slachtoffer, na, laten we zeggen een schot, nog naar de telefoon kunnen lopen? Zo ja, dan is er geen sprake van moord, maar van doodslag of mishandeling. Scheelt die verdachte misschien toch weer een paar jaar. En de advocaat heeft hij áltijd mee.”

Daar hoorde ik iets van cynisme.

“De verdedigers stellen vaak: ‘Verdachte was in hoge mate ontoerekeningsvatbaar’. Dat roepen ze al jaren, zouden ze ook niet zo vaak moeten doen. Ik denk wel eens: ontoerekeningsvatbaar? Zou hij op het moment dat hij een ander vermoordde écht niet meer hebben geweten wat hij deed?”

Als de rechtszitting begint, hebt u uw werk gedaan. In stilte.

“Hoe bedoelt u?”

Nou, u hebt niet bepaald een vak van: je ontmoet zo veel mensen met wie je gezellig kan praten.

“Nee, dat is waar. Een chirurg kan achteraf nog eens een praatje gaan maken met degene die hij onder het mes heeft gehad. Dat is er hier dus niet bij. En als je op de afdeling verloskunde zit, krijg je wel eens een taart. Dat kan je hier dus helemáál vergeten.”

Muziek

Houdt u eigenlijk van muziek?

“Wat is dat nou voor een vraag?”

Ik weet het niet, het is een tic van me: Aan mensen vragen van wat voor muziek ze houden.

“Wat leuk. Ja, ik hou wel van muziek, klassiek. Grieg en die Fin, hoe heet hij: Sibelius.”

Houdt u van Scandinavië?

“Toevallig zijn we er vorig jaar nog geweest. Ja, ik hou van Scandinavië, maar ik hou vooral van Schotland.”

Geef me de vijf.

“Hoezo, gaat u al weg dan?”

Nee, ik hou ook heel veel van Schotland. Ik wilde even mijn lotsverbondenheid uitdrukken.

“Het is een mooi land, hè?”

Ik ben er dol op, maar sommige mensen noemen het een melancholiek land.

“Als je last hebt van depressies, zou je er misschien niet heen moeten gaan. Of juist wel.”

Dat groen, dat blauw.

“Precies.”

Zouden ze, ik zou het u ook hebben gevraagd als u nu 30 jaar zou zijn geweest en geen 75, later als u dood bent ook in u mogen snijden?

“Dat ligt er maar helemaal aan. Er moet wél een bepaalde aanleiding voor zijn. Tot een paar jaar geleden was het mode om op iedereen sectie uit te voeren. Als het nou zou gaan om een kwaal, waarvan ze de oorzaak niet gevonden zouden hebben. Maar tegenwoordig stellen ze die vooraf via medische onderzoeken al vast. Maar als ze de oorzaak niet zouden hebben constateren, dan wel. En als het om een misdrijf gaat, dan heb je er helemaal weinig over te zeggen. Dan gebeurt het gewoon.”

Inmiddels zijn er portretten van de dokter gemaakt. Maar de fotograaf wil méér. “Zou u niet, eh, in uw snijkamer willen poseren?”

“Hè, moet dat nou?”

Het móet niet.

“Mag ik u iets vragen: Zou u me, eh, met mijn hond willen fotograferen?”

Die hond. Stom, ik heb er niet naar gevraagd. Het is een Newfoundlander. Is het nog Olaf de Derde?

“Het is Olaf de Vierde en voor mijn vrouw is het Olaf de Vijfde.”

U hangt aan die beesten, hè?

“Newfoundlanders: het is een ras waar menig mens een voorbeeld aan kan nemen.”

Waarom?

“Ze zijn aardig. Ze staan voor hun zaak, maar niet agressief. Als ze op een trap liggen en jij wilt er langs, dan kan je tegen ze zeggen: ‘Verdomme, sta op’, maar dan blijven ze liggen. Maar als je zegt: ‘Joh, ik wil er even langs’, dan staan ze op. En moet je zien hoe ze vrouwtjeshonden tegemoet treden: Dat doen ze met égards. Waar hangt uw jas?”

In de garderobe.

“Dag, ik vond het een leuk gesprek.”

Ik ook. En ik verheug me op de foto die de fotograaf morgen gaat maken: Van hem en zijn hond.


Meer van Els: HIER   

 

 

Mensen van vlees en bloed

Er zijn teveel omroepen, die teveel Praat- en Nieuwsprogramma’s hebben. De godganse dag door trekt op radio en televisie een diarree aan politici voorbij. Want geen enkel programma vindt dat het zich kan veroorloven om geen aandacht aan de komende verkiezingen te schenken.

      En ze worden geholpen door de lijsttrekkers, die geen kans voorbij laten gaan om met hun snufferd op de t.v. te komen of met hun mond vol tanden bij de radio aan te schuiven. Iedere uitzending een lijsttrekker.

Je ziet die redactievergaderingen voor je. ‘
      ’We moeten iets aan die verkiezingen doen. Zullen we
die lijsttrekkers uitnodigen. Eén voor één. Dan krijgen ze voldoende tijd en kunnen we een gedegen interview houden.”

‘’Ja maar dat doen andere omroepen ook. We moeten iets origineels verzinnen. En geen debat tussen een paar kopstukken, want dat zie en hoor je ook overal’’.

“Ach we kunnen de nummers twee laten debatteren. Die worden minder gekend.”.
       ‘’Laten we dan de hoogste vrouwen doen. Die zie je minder’’.
‘’We kunnen het ook met de jongste kandidaten van de hoogste lijsten doen.’’
‘’Ja. Maar we moeten wel kijkers en luisteraars blijven trekken. En die willen bekende gezichten en bekende stemmen. Dus. We nodigen gewoon de lijsttrekkers uit en daar houden we een goed en vooral menselijk gesprek mee. We doen het anders dan die andere omroepen''.

''De humane mens achter de politicus. De mens van vlees en bloed. De mens in al zijn zwakheden, maar ook van zijn of haar sterkste kanten. Dat willen ze zien en dat willen ze horen. We zijn het verplicht aan al die zwevende kiezers. Ze moeten weten op wie ze gaan stemmen. En wij laten dat zien en wij laten dat horen’’.


Goedemorgen!

 

 

Scheepjes in de fles

(Door Els Smit)

Ik deed onlangs per cruiseschip een rondje IJsselmeer. Dat is tegenwoordig een rondje Windmolenpark.
      Persoonlijk ben ik aan dié romantiek nog niet toe. Zo treurig.
Maar uiteindelijk kwamen we dan toch in Enkhuizen.
      U weet wel waar het Flessenscheepjesmuseum is.
Het zit in het Spuihuisje, vlakbij de Dromedaris.

 

Zeven Provinciën


Mijn man was, denk ik, in een vorig leven, minimaal 3000 jaar geleden, scheepsarts op de wilde vaart in China. Hoe dan ook: nóg getuigt ons huis van scheepsantiek. Inclusief replica’s van oude schepen die mijn man op schaal nabouwde, niet van een bouwpakket, maar aan de hand van de originele scheepstekeningen. Hier en daar staat ook nog een scheepje-in-de-fles.

       Het vereist vakmanschap en geduld om een scheepje in een fles te bouwen.
Mijn man is er niet meer. Maar ja, als je van iemand houdt en je hoort tot je steile verbazing, dat er een heel museum voor Flessenscheepjes is.


Santa Maria


En kijk nou toch: het schip de Santa Maria waarmee Columbus op goed geluk naar het Westen voer en, in 1492, Amerika ontdekte. De solide driemaster Batavia van de VOC, gebouwd op de Peperwerf in Amsterdam die in 1629 schipbreuk leed voor de Australische westkust.
      Het Linieschip De Zeven Provinciën, in 1664 gebouwd aan het Haringvliet in Rotterdam, en het vlaggenschip van admiraal Michiel de Ruyter. De prachtige en zo snelle theeklipper Cutty Sark uit 1869, in het echt, prachtig gerenoveerd nog steeds te bezoeken in Greenwich bij Londen..


Cutty Sark

Al die schepen, al die verhalen. En allemaal in de fles.
      Het museum is nog maar een paar dagen per week open. Het ontbreekt aan vrijwilligers.
Terwijl het zo leuk is: in dat Sluishuisje, kruip door, sluip door, langs vitrines, over trappen en treetjes.

Met om iedere hoek een andere blik op toen er nog werd gevaren zonder windmolenparken in zicht.

 

 

 

 

 

        In een blauw geruite kiel (Draaiersjongen)

 

 

 

 

      John Denver - Calypso (Official Audio)

 

        Meer van Els: HIER

 

 

 

 

 

Een Heks in Action outfit

(Door Els Smit)

Het was hier Halloween. Op 28 oktober.
      Halloween hoort vandaag op 31 oktober.

Op die dag en vooral in de nacht is namelijk de ether, dat wat de aarde van het hiernamaals scheidt, zó dun dat de zielen van wie ooit dood gingen, weer gemakkelijk contact met ons kunnen maken. De oude Kelten, die ooit in deze streken woonden, wisten dat zeker.

      Stilte was gepast. Geen Priester en geen Bard die adviseerde om maar een beetje te gaan blèren om die overleden tobbers weg te jagen.
Maar zoals dat altijd gaat: de tijden zijn veranderd. En bovendien zou Halloween dit jaar, 2023, op dinsdag vallen.
Past niet in het gezinsschema. Pappie druk, Mammie druk, kinderen druk. Geen tijd dan voor een loods bouwen bij het huis met allerlei Eng.

      In het weekeinde ervoor dan maar. Want gehalloweend moet er worden.

Ik hoorde zaterdagavond vooral veel geschreeuw, haast nog meer dan bij Albert Heijn in de kinderzitjes van de karretjes. Ik zag doodsbange kleine meisjes, hun moeder als heks in Action-outfit.
Ik zag vooral veel doodmoeie al of niet jeugdige vaders, vaak met almaar opflikkerende lampjes in de soles of their shoes.
Ik zag ook een vader met een oranje deukhoed. Net uit Thialf, denk ik. 

      En dan moet Sinterklaas, als het een beetje meezit althans, nog komen.
Met z’n Regenboog-Piet. Dit jaar uiteraard met zijn LHBTIQ+-Piet.
      Sint op z’n zebra.

Maar … wat doen we nou met Kerst?

 

 

 

   Camille Thomas – Gluck: Orfeo ed Euridice "Dance Of The Blessed Spirits" (Arr. by Mathieu Herzog)

 

     Meer van Els: HIER

 

 

 

Wina komt uit de eethoek

‘Eén wijnmaand toont ons de kalender
en ook de Enkhuizer almanak’

Zo heet het in de kostelijke Piggelmee-boeken van Van Nelle begin vorige eeuw.
       Neemt niet weg dat oktober zelfs lang voor Piggelmee bekend stond als De Wijnmaand.

Nomen est omen en Wina Born (21 augustus 1920 – 6 augustus 2001) gold decennia lang als de wijnexpert/culinaire autoriteit van Nederland. Ze publiceerde tientallen boeken op het gebied van wijn en koken. Het leverde haar een vermelding op in ‘The Guiness Book of Records’. Vooral haar artikelen en recepten in het prestigieuze maandblad ‘Avenue’ en in het vrouwenblad ‘Margriet’ waren beroemd. Destijds hoorde je nogal eens het bezwaar dat je voor de ingrediënten die ze gebruikte, eerst naar het land van herkomst diende af te reizen. Nog bij haar leven verstomde die kritiek toen de schappen van de supermarkten zich allengs vulden met kiwi en papaja, ketoembar en petehbonen. Veel culinaire schrijvers van nu, en het zijn er veel, zijn opgegroeid met haar werk.

In, ha, oktober 1985 stond haar Nederlandse bewerking van de ‘Guide Culinair’ van de hand van de Franse meesterkok Escoffier (1846-1935), op uitkomen. En ik interviewde Wina voor  Het Vrije Volk.
     

Mij interesseert: wat zijn de dingen die eeuwig zijn

(Door Els Smit, journalist te Rotterdam)

‘Dat wordt smikkelen en smullen’, hebben ze vooraf tegen me gezegd. Een Malakoff Truffé. Een Salade Archiduc. Of wellicht, eenvoudig, maar verfijnd: een Petitfourtje à la Maison.
      Nou nee. Een kopje koffie. Met een Jan Hagel naar keuze. Teken dat Wina het onderhand meer dan zat is om op haar 65ste en na 35 jaar in de culinaire journalistiek in de eethoek te zitten? ’t Zou kunnen.
“Kom ik bij m'n uitgever, zeg ik: ‘Ik heb een idee voor een boek over, ja, over cultuurgeschiedenis. Dan zie je al het aarzelende gezicht. Zegt hij: ‘We hadden graag dat je nog een kóókboek…”
      Dat kookboek komt er in ieder geval. Binnenkort op de markt: een bundeling van 17 jaar werken voor de provinciale dagbladen in dit land: “Bedenksels, ideeën, eigen varianten op bestaande recepten, ook de klassieke dingen.”
      Dat andere boek komt er evenwel toch: ‘De cultuur van het eten en drinken in historisch perspectief’. Te beginnen met de zeer vroege historie.
“Mij interesseert: wat zijn de dingen die eeuwig zijn? Ook waar het om eten en drinken gaat. Mijn grootmoeder at voor het naar bed gaan een bord pap. Maar dat deden de boeren in het oude Mesopotamië ook. Kijk, dat soort dingen vind ik leuk.”

(Foto: Fotopersbureau De Boer)

Erg veel wil ze over haar boek in wording niet kwijt. En gelijk heeft ze. Maar ze is er toch mee bezig, in haar hoofd. Vandaar dat je maar even hoeft door te zeuren om weer een aardig verhaal te krijgen.

U heeft ooit geschreven dat Perzië  de bakermat is van de cultuur van het eten.

“Dat is zo. Het oude Perzië is de basis van veel van wat wij nog als cultuur kennen, dus bijvoorbeeld ook van de muziekinstrumenten. Maar om het even bij het eten te houden: In Perzië is men voor het eerst met kruiden gaan werken. De wijn wordt daar voor het eerst genoemd. De Grieken hebben die cultuur van de Perzen overgenomen en van Griekenland is die via de Romeinen in Frankrijk terecht gekomen. Daarna, in de middeleeuwen is de zaak een beetje ingezakt, maar bijvoorbeeld via de kruistochten is die oude Perzische cultuur toch weer in Europa terecht gekomen. Verfijning, echt plezier in eten hebben, van weinig iets moois maken. Niet ieder volk kan dat. Je hebt nu eenmaal kennelijk volkeren met aanleg voor lekker eten...”

Wie nationaal denkt, herkent in ieder volk het eigene, is ooit gezegd.

“Toch is het zo. In bepaalde streken hebben mensen meer gevoel voor genieten dan in andere. Daarom ben ik ook zo blij met die nieuwe stroming in de Franse geschiedschrijving. Daar staat de mentaliteit van een bepaalde bevolking in een bepaalde streek op een bepaald tijdstip centraal. Hoe gewone mensen reageerden op veranderende omstandigheden: Dat spreekt me veel meer aan dan alleen maar jaartallen en wapenfeiten. Per slot van rekening zijn het de mensen die de geschiedenis maken.”

Nederland komt er wat haar betreft, gezien interviews die ze in het verleden heeft gegeven, culinair bekaaid van af. Een paar citaten:
      ‘De uitdrukking: gauw even eten, komt alleen in Nederland voor.’
En: ‘Men is in Nederland een restaurant bereid veel te slikken als er maar een kaars op tafel staat en er een koperen beddenpan aan de muur hangt.’
En: ‘Obers in Nederland zijn altijd of heel deftig, op het arrogante af of heel amicaal.’

En nu, in dit gesprek: “Het gekke is: de Romeinen hadden het er al over, voordat de oude eetcultuur in Frankrijk was geïntroduceerd, dat de Galliërs, de Fransen, zo van lekker eten hielden. Dat zal ook best  met het klimaat te maken hebben, ik bedoel: de Eskimo’s hebben weinig gelegenheid eens lekker uitgebreid van een maaltijd te genieten.”

Misschien komen de Eskimo’s nog eens aan de orde in dat boek dat op stapel staat. Met misschien nog een assortiment aan andere volkeren. Met haar man, de fotograaf Han Born, heeft Wina, sinds 1948 heel wat afgereisd, met als voorkeur Hongarije en de Balkan: Roemenië, Joegoslavië. Met steeds weer die zigeuners op haar pad. Al in 1964 heeft ze over hen een boek geschreven: ‘Ontmoetingen met zigeuners’. Vanwaar de band met dat volk?

“Ten eerste, zeker als je veel in de Balkan reist, kan je nauwelijks om ze heen. En ook bij de oogstfeesten in Spanje en Portugal, waar mijn man en ik voor het blad ‘Wijn’ ieder jaar naar toegingen, kom je ze tegen als seizoenarbeiders. Wat de aantrekkingskracht is? 'k Moet een beetje voorzichtig zijn, want het vraagstuk van de zigeuners is een gecompliceerd probleem, maar wat mij toch steeds boeit, is: het is een volk met eigen wetten, eigen normen. Wat me trekt, is de ongebondenheid, het nergens willen aarden. Het is vaak genoeg geprobeerd, ook in communistische landen, om ze aan een stek te binden. Even lukte dat soms, maar dan opeens op een ochtend, was de hele familie, inclusief baby's en grootmoeder verdwenen. Slechts hier en daar is het gelukt om ze vast te houden. Hongarije heeft nu twee muziekleraren die zigeuner zijn en daar zijn ze in Hongarije heel trots op. Terecht.”

Muziek: daarover kunnen we het ook nog hebben. Moet wel, in dat huis in Amsterdam, met de antieke Balkan-doedelzakken in het trapgat, de tamboerijn op de pick-upkast en de gamba aan de muur. En de luit. Die is er ook. Onder handbereik. En zo hoort het ook, gezien de dagelijkse studie en de muziekavonden die ze samen met haar man en een bevriend echtpaar regelmatig verzorgt.

“De luit is een erg moeilijk instrument. De laatste eeuwen wordt het nauwelijks meer bespeeld. In de tijd van Bach is het in onbruik geraakt. Het muziekleven verplaatste zich naar zalen. Het klavecimbel begon toen aan zijn bloeitijd. Dat had een hardere klank. Een zo fragiel instrument als de luit moest het loodje leggen. De Renaissance was voorbij. De luit is nooit meer populair geworden. Ook in Nederland zijn weinig luitspelers. Een gitaar is makkelijker, je hebt daar in ieder geval niet met twintig snaren te maken.”

Inmiddels is ze de luit redelijk meester, in ieder geval, zo zegt ze, kan ze er beter mee overweg dan met de stofzuiger.

“Vreselijk. Ik zie kans om al die apparaten binnen de kortste keren kapot te krijgen.”
Reden wellicht ook dat in haar keuken behalve een handmixer en een goed fornuis geen technische wonderen te aanschouwen zijn.

“Welnee. Bedenk maar eens hoeveel tijd het je kost om al die apparaten na gebruik schoon te krijgen. Ik doe het allemaal veel vlugger met het handje, hoor.”

En dat ze altijd in de keuken staat is een misverstand dat meteen ook maar de wereld uit moet.

“Als we 's avonds al een souper hebben, meestal als we naar een voorstelling zijn geweest, dan hebben we voordat we de deur uitgingen alleen maar een kopje soep en een omeletje of zo genuttigd. En 's winters, als we laat opstaan, dan combineren we ontbijt en lunch tot brunch.”

Maar, vrijwel onveranderlijk, één keer in de week eten in een restaurant.

“Dat is mijn werk natuurlijk. Toch zou ik nog veel meer uit eten kunnen gaan. Als je de uitnodigingen ziet: Of ik alsjeblieft wil komen, omdat er een nieuwe kok is, omdat de zaak tien jaar bestaat, omdat de zaak is verbouwd, omdat er nieuwe schotels zijn, omdat het eerste wild wordt geserveerd, omdat de eerste mosselen er zijn. Ik kan het echt niet allemaal afwerken. Trouwens, naar die officiële dingen ga ik toch niet zoveel. Het is vaak alleen maar een kwestie van veel eten en daar gaat het me niet om.”

Hoe is de stand van zaken anno nu in het eetwezen in Nederland?

“Ik denk dat het verschil tussen in een restaurant eten en thuis eten groter wordt. Ja, wat wil je? Die restaurants hebben zich de laatste jaren veelal op de ‘Nouvelle Cuisine’ geworpen: Veel kleine hapjes. Weliswaar is de ‘Nouvelle Cuisine’ nu weer een beetje uit, maar de restaurants zitten nog wel met al dat aardewerk: al die kleine kommetjes en bakjes en schaaltjes die ze voor dat doel hebben aangeschaft. Dus wat doen ze? Ze blijven kleine hapjes serveren, véél kleine hapjes. Daar kan je thuis niet aan beginnen. Daarbij ben ik persoonlijk zeer voor het klassieke menu: Iets vooraf, hoofdgerecht en een dessert, al was het alleen maar vanwege de afwas. Maar het is ook, omdat je smaak met veel gerechten achter elkaar z’n onderscheidingsvermogen verliest.”

Geef Wina dus maar ‘De Klassieke Franse Keuken’, zoals die ook is beschreven in het boek van de Franse sterkok Escoffier, dat onlangs onder Wina’s redactie in het Nederlands is vertaald: Elfhonderd pagina’s, zesduizend, 6000 recepten.

“Een Sisyfusarbeid, vooral gezien de hoeveelheid tijd die je er maar aan kunt besteden. In Nederland liggen de honoraria voor vertalers een stuk lager dan voor een hulp in de huishouding.” Enfin, de Franse meesterkok is nu vertaald”.

Waarom zijn de meeste koks eigenlijk mannen?

“Dat is al een heel oud verschijnsel. Het stamt uit de tijd dat koken een vak, een ambacht werd. Dat was voor het eerst het geval in het oude Tweestromenland, het huidige Irak. Toen kreeg je de eerste koningen en die hadden professionele mensen nodig die voor hen en voor hun gasten gingen koken. Vrouwen hadden toen geen beroep, behalve de vrouwen die het oudste beroep van de wereld hadden. En dus werden mannen kok. Dat is eeuwen lang van cultuur op cultuur overgenomen. Met uitzondering van de 19de eeuw in Frankrijk, toen met Napoleon de burgerij opkwam. Die nam de nu beroemde ‘Franse Keukenmeiden’ in dienst. Hun verdienste is geweest dat ze de boerenpot hebben gecultiveerd. En nu zie je dat de achterkleinzoons van die kooksters kok zijn, vooral in de omgeving van Lyon. Maar er komen wel meer meisjes in de keukens van de restaurants en de hotels, ook in Nederland. Het kan ook gemakkelijker. Vroeger was het vak van kok fysiek zwaar: het tillen van de pannen, kolen op het fornuis gooien.”

Een en ander vinden we misschien binnenkort terug in dat historische boek dat ze zo graag wil schrijven. Maar dat toch voor een groot deel uiteraard over culinaire zaken gaat.

“Het hoort tóch bij me En ik vind het ook léuk Als je jaar in jaar uit bezig zou blijven houden met iets dat je tegenstaat, dan beland je ten langen leste bij de psychiater, denk ik.” Smikkelen en smullen, hadden ze gezegd, bij Wina Born. Jawel, maar dan anders.

(Het Vrije Volk, 30 oktober 1985)  

Met alle eer aan Wina dan luitmuziek van grootmeester John Dowland (ong. 1563-1626)
    En: Roby Lakatos en zijn briljante orkest:

 


 

 

  John Dowland - Can she excuse (Bor Zuljan - lute)

 

            

   Roby Lakatos & his ensemble live at Jardin Musical

#


     Meer van Els: HIER

 

 

 

 

Subcategorieën